‘Mamma, je breekt nog eens je benen!’
‘Dat zei dat serpent ook.’
Zij was een poosje stil en ging intussen verder met het breien aan de pannelap.
‘Kun jij niks aan dat wijf doen?’ vroeg ze even later. ‘Je kunt een brief schrijven. We hebben je toch laten leren?’
‘Ik zal met de hoofdzuster praten,’ beloofde Theo.
‘Nou ja, ik kan toch nooit slapen. Er ligt er altijd wel een te gillen.’
‘Dan doe je watjes in je oren.’
‘Ik hoor liever zelf wat zich hier afspeelt,’ zei oma. ‘Misschien zal ik het nog eens opschrijven.’
Theo keek haar aan.
‘Je bent niet erg spraakzaam,’ zei oma.
Hij schudde zijn hoofd. Hij wist precies waarom hij nooit erg spraakzaam was in het gezelschap van zijn moeder. Hij glimlachte naar haar.
‘Jij zou net zo op mij af kunnen sluipen als zo'n wolf,’ zei oma. ‘Of interesseert je dat niet?’
‘Het interesseert me juist een heleboel,’ zei Theo.
Oma legde haar breiwerk naast zich neer. Zij keek haar zoon recht in de ogen. Ongemakkelijk schoof hij heen en weer op het wrakke stoeltje. Zo zag zij eruit als vroeger.
Hij klemde zijn tanden op elkaar.
‘Er was nooit iets dat lawaai maakte in de middeleeuwen,’ zei oma. ‘Als je het maar goed inpikte. Geen vliegtuigen en auto's. Die rotmoffen hadden het moeilijker gehad. Als ik in bed lig hoor ik soms het lawaai van de weg. En dan natuurlijk dat gillende stinkwijf’
‘Natuurlijk,’ zei Theo. ‘Natuurlijk.’
‘Waar ik ook liep,’ zei oma. ‘Overal was het stil. Een man kon je onverhoeds aanvallen en neersteken. 's Nachts hoorde je alleen de uilen. Dat maakt me soms zo bang, die stilte.’
Zij ging onverhoeds staan, waarbij het breiwerk van de bank schoof, en keek radeloos rond. Haar hoofdje ging heen en weer. Haar ogen draaiden naar paniek toe.
‘Die rotsloerie!’ riep oma. ‘En dat stinkwijf dat maar ligt te gillen. Alsof het al niet erg genoeg is. Die rotmoffen zitten tussen de bosjes en die weten precies hoe ze zich onzichtbaar moeten maken. De lamstralen!’