| |
| |
| |
De sterkste wint
1.
‘Kom onmiddellijk hier,’ zeg ik met dreiging in mijn stem tegen mijn dochter. Als het meezit (maar dan moet ook alles meezitten), komt ze ook.
Waarom komt ze uiteindelijk als ik dat zeg? Ze komt omdat ze bang is dat er iets onaangenaams met haar gebeurt als ze het vertikt te komen.
Gehoorzamen is het devies! Want ik ben de baas.
Tenminste: zo zou het kunnen gaan. In mijn huiselijke praktijk komt er weinig van terecht. Mijn kinderen gehoorzamen mij niet zoak ik mijn eigen ouders wel gehoorzaamde. Mijn broer daarentegen - om nu maar meteen alles te vertellen - gehoorzaamde veel minder snel. Vooral mijn moeder mocht wat dat betreft zelden op zijn medewerking rekenen. Mijn vader meer, maar ook hij had het moeilijk met mijn broertje. Alleen kon hij zijn macht laten gelden. Hij kon slaan, als dat moest.
Mijn moeder oefende alleen maar macht uit via haar woorden. Mijn broertje wist dat daar geen lichamelijk geweld achter lag en daarom sloeg hij haar bevelen geregeld in de wind. Met mijn eigen kinderen is het net zo: weliswaar weten ze dat ze de kans lopen dat ik driftig word, en dan vallen er klappen, maar mijn drift is gauw over, die klappen vallen kennelijk wel mee en daarom kunnen ze naar believen mijn bevelen in de wind slaan. Maar ze herkennen ze wél als bevelen. Daar gaat het om.
Mensen kunnen macht uitoefenen via taal, via hun taalgebruik: ze kunnen elkaar bedreigen, op een heel openlijke en op een heel verborgen manier. Ze kunnen bevelen: Geef acht, kom hier, blijf daarvan af, presenteer het geweer - en ze kunnen dat bevel achter hun woorden laten schuilgaan. Zoiets als: ‘Denk erom, als je niet doet wat ik zeg, zwaait er wat.’ Of nog fijnzinniger: ‘Kijk eens, jij hóeft natuurlijk helemaal niet op tijd
| |
| |
thuis te zijn, dat mag je helemaal zelf uitmaken. Maar als je niet op tijd thuis bent, dan zou het wel eens kunnen zijn dat je morgen niet op tijd door mij wordt gewekt voor school, en dan kom je te laat, met alle gevolgen van dien.’
Als je via taal macht wil uitoefenen, is het noodzakelijk dat er achter die dreigende woorden iets reëels aanwezig is: straf, pijn, het niet doorgaan van pretjes. Wie anderen via zijn woorden wil bedreigen, moet iets achter de hand hebben.
Soms lukt het dreigen overigens zonder dat laatste. In dat geval is er bluf in het spel, die succes heeft doordat de afgeblufte twijfelt, aarzelt, niet weet of de dreiger toevallig toch niet zijn troef in handen heeft.
Je kunt, kortom, de daad bij het woord voegen of het bij het woord laten. Als je er dan maar voor zorgt dat je tegenstander ervan overtuigd raakt dat het voor jou een koud kunstje is tot daden over te gaan.
Psychologische oorlogvoering. Het gaat erom dat de ander zich de beelden die wij voor hem oproepen kan voorstellen.
Wanneer deze beelden hem beangstigen zal hij zich, naar wij hopen, eerder aan ons overgeven.
| |
2.
Wie geen echte machtsmiddelen achter de hand heeft, moet bluffen. Hij kan de ander op zijn geweldige spierballen wijzen, hoewel hij zelf weet dat die zo slap als darmen zijn. Hij kan zich ook bepalen tot de mededeling: ‘Denk er wel even om dat ik nog anderhalf jaar boksles heb gehad.’ Laten we er van uitgaan dat dit ook niet waar is. Maar het is moeilijk ter plekke te controleren.
En zo wint de bluffer door de dwingende macht van zijn woordelijke dreiging.
Als de bedreigde maar begrijpt wat voor hem de gevolgen zullen zijn wanneer degene die hem bedreigt zijn woorden ten uitvoer zal brengen.
Wanneer ik tegen mijn dochter zeg: ‘Ik zou nu maar eens gaan slapen,’ spreek ik de mogelijke gevolgen die het verder de boel op stelten zetten voor haar heeft, niet uit. Maar zij herkent de dreiging aan de vorm van mijn mededeling. Op dat moment is het aan haar te beslissen wat zij zal doen. Zij gaat meestal rustig verder. Want aan de vorm waarin ik mijn verholen bedreiging uit, hoort zij ook wel dat ik nog niet in dolle drift ben
| |
| |
geraakt. Dat komt later pas. Die drift herkent zij dan niet alleen aan de vorm van mijn mededeling (‘Ga slapen jij! Nou is het uit!’), maar ook aan de toon waarop ik spreek, de luide klank van mijn stem, en mijn van machteloze woede samengeknepen vuisten.
| |
3.
Taal speelt een belangrijke rol bij het uitoefenen van macht.
In prehistorische tijden was de taal nog nauwelijks ontwikkeld. Toen speelde de knuppel de eerste viool.
Die Neandertalers konden elkaar niet vertellen dat ze een enorme knots hadden klaar liggen. Ze namen hem mee en lieten hem zien. De sterkste had de meeste macht. Dat wil zeggen de lichamelijk sterkste. Bij de dieren is het zo gebleven. Het sterkste mannetje heeft de macht over alle vrouwtjes.
Ook in de sport geldt de macht van de sterkste. Maar juist hier zien wij een aardig bijverschijnsel. Veel sportlieden vinden het leveren van lichamelijke prestaties niet genoeg, ze proberen hun tegenstander ook nog klein te krijgen via woorden. Een aantal jaren geleden was het onder profvoetballers de gewoonte elkaar tijdens het voorbijkomen in de wedstrijd toe te voegen:
‘Hé, zit je zuster nog voor hoer?’
‘Maar pardon, waarde collega. Ik heb helemaal geen zuster.’
‘Niks mee te maken! Zit ze voor hoer of niet?!’
Men informeerde naar de gezondheid van elkaars zusters om de ander uit zijn concentratie te brengen. ‘Rotjood,’ was ook zo'n scheldwoord dat we niet alleen op straat tegenkwamen maar ook op het sportveld, waar overwinnen belangrijker is dan meedoen.
Het olifantemannetje kan het andere niet uit zijn concentratie proberen te brengen door iets over diens zuster te trompetteren.
Schelden, liegen, de waarheid grof of subtiel geweld aandoen: het zijn allemaal typisch menselijke taaluitingen. Omdat wij niet zoals de dieren in onze onderlinge communicatie aan vaste patronen zijn gebonden, kunnen wij zijwegen inslaan met de bedoeling onze tegenstander in onze macht te krijgen.
De mens kan met behulp van taal een wereld scheppen waarin dingen gebeuren die in werkelijkheid niet bestaan. Of een wereld die nog niet bestaat maar die hij werkelijkheid kan laten worden.
Hij kan ook voorspiegelen dat er een wereld op de loer ligt die onder geen enkel beding werkelijkheid mag worden.
| |
| |
‘Over vijf jaar zullen wij allen in de bitterste armoede verkeren. Geen verwarming meer. Nauwelijks nog voedsel. Brak water, overal. Dat komt allemaal door de milieuverontreiniging, die iedere dag ergere vormen aanneemt. Wij moeten daar iets aan doen. Daarom:
Stemt allen op mij!
Mijn partij zal de wereld redden.’
Er zijn altijd mensen geweest die door het produceren van veel geraas en gebral mensen angst probeerden in te boezemen.
Of mensen probeerden op te zwepen tot daden die zij waarschijnlijk niet hadden begaan wanneer die volksmenner hun pad niet had gekruist.
In het Duitsland van de jaren dertig was het overigens moeilijk een volksmenner als Hitler te ontlopen. Hij had zich verlengstukken aangemeten in de vorm van vervaarlijk marcherende troepen. In den beginne was er het woord. Maar het woord werd al gauw geschraagd door staal.
In historische films zien wij wel eens een fragment van een toespraak van Hitler voor een massaal opgekomen publiek. En op die afstand, met onze kennis van wat er onder zijn führerschap is gebeurd, zien wij het nu allemaal meteen: hier is iemand aan het woord die leugens vertelt. Hij vertelt die met behulp van voorbeelden die zijn voortgekomen uit een heel botte en platte fantasie. Zijn stem is vol pathetiek. Hij zweept de mensen op.
Brengt ze buiten zichzelf. Hij heeft maar één doel, hij wil macht over ze uitoefenen, ze bezweren, verlossen van hun vermogen redelijk over de dingen na te denken. Hij speelt in op hun sentimentaliteit, op hun simpelste gevoelens, die neerkomen op de gedachte: als ik niet sterker ben dan jij, dan zul jij mij overheersen. Hitler was niet de eerste dictator. En lang niet de laatste.
| |
4.
We rijden op onze fiets - de avond is zojuist gevallen - door de stad. Plotseling komt een politieauto ons achterop en remt met gierende banden. Kapot achterlicht.
Hoe zal oom agent ons daar in het algemeen op attent maken? ‘Eh, pardon meneer, neemt u mij niet kwalijk dat ik u ophoud, want u zult wel wat anders te doen hebben dan naar een u onbekende agent van politie te luisteren, maar ja, eh, ik dacht maar zo, die meneer zijn achterlichtje is kapot en misschien vindt
| |
| |
hij het wel niet erg als ik hem dat toch even kom zeggen.’
Wie ooit een agent heeft meegemaakt die hem op een dergelijke manier te woord stond, moet mij dat toch eens schrijven.
Misschien kunnen ze dat zeldzame exemplaar dan tentoonstellen in het politiemuseum.
Meestal gaat het anders.
‘Hé, stap jij eens even af!’
‘Waarom meneer agent? Ook goedenavond.’
‘Ik bepaal wie hier de vragen stelt. Afstappen.’
‘Maar natuurlijk meneer de agent.’
‘Naam?’
‘Waar hebt u die voor nodig, hoofdinspecteur?’
‘Mond houen jij. Naam?’
‘Ik moest toch mijn mond houden, commissaris.’
‘o.k. broer. Jij gaat even mee naar het bureau.’
De politie is je beste vriend.
Overigens haast ik mij te verklaren dat niet alle politiemensen in de hier beschreven trant optreden. Het gaat alleen om enige handhavers van de orde die ik zelf heb ontmoet. En dat waren figuren die, met hun bureau en andere machtsmiddelen achter zich, meteen begonnen mij te intimideren. Ik moest onmiddellijk zo klein worden gemaakt dat ik het niet meer zou wagen hun gezag tegen te spreken. En daarvoor gebruikten zij brute aanspreekvormen (halt jij; stap jij eens even af broer), zij veronachtzaamden de beleefdheidsvormen (we worden meteen getutoyeerd, alsof de persoon in kwestie ons al jarenlang kent.
Voor hem is dat ook zo: we zijn allemaal gelijk voor hem - zijn ondergeschikten, omdat hij de baas is). En zij geven ons meteen bevelen. Bovendien ontzeggen zij ons democratische rechten: wij mogen op onze beurt geen vragen stellen. Op alle mogelijke manieren worden wij in de hoek gezet, zonder dat er één gummiknuppel aan te pas komt. Maar het ding is wel in de buurt, evenals de handboeien. Dus wij kijken wel uit.
Hierna gaat de agent een proces-verbaal uitschrijven, waarin ook niet op een normale manier wordt uiteengezet wat er aan de hand is. De agent gebruikt een formele, ambtelijke taal. Wij komen ‘verdachte’ te heten. Onze fiets verandert in een ‘rijwiel’. De agent heet ‘ondergetekende’, ‘schrijver dezes’, en hij is een ‘ambtenaar in functie’. In plaats van op straat blijken wij ons plotseling op de openbare weg te bevinden.
| |
| |
En nu kun je zeggen dat die agent niet kan schrijven, dat hij het nooit anders heeft geleerd, en dat hij zo formeel schrijft om maar geen misverstand te laten ontstaan, maar het blijft een feit dat je wat minder gauw begint te zeuren over een parkeerbon wanneer je leest dat je in een vierwielig motorvoertuig ter linkerzijde van de openbare weg zodanig staat opgesteld dat het overige rijverkeer hinder ondervindt van je aldaar niet bevoegde aanwezigheid.
Die agent zet ons op ons nummer door ons te kleineren en als we met hem in debat willen gaan, maakt hij dat moeilijker door het gebruik van een ondoorzichtig ambtelijk taaltje.
Probeer maar niet iets terug te doen.
‘Wat een mooi potloodje heb jij,’ zei mijn schoonvader eens tegen een wakkere politieman die een bon begon uit te schrijven. Die agent wist wel hoe hij dat varkentje moest wassen.
Hij schreef er gewoon bij: ‘Belediging van mij als ambtenaar uitoefenende zijn functie.’
| |
5.
Als wij over onszelf nadenken, stuiten wij op allerlei trekjes die met macht te maken hebben. We willen dat het ons goed gaat (en dat betekent: beter dan anderen); we willen er het leukste uitzien; we willen intelligenter overkomen dan anderen. We willen anderen de ogen uitsteken, we willen benijd worden. Het is gewoon een prettige gewaarwording wanneer anderen tegen ons zeggen: ‘Jij hebt het wel gemaakt in de wereld.’ En omdat wij weten dat het waar is, kunnen wij terugzeggen: ‘Nou nou, dat valt wel mee. Gemáákt?’
Op een vriendelijke manier neerbuigend zijn is een verworvenheid van de sterkste.
Het is goed als mensen dat leren doorzien. Dat maakt die ander al weer minder sterk.
Neerbuigendheid kun je van oudsher bij de dokter beluisteren. Nemen wij als voorbeeld de volgende scène:
Een dame zit bij de dokter en klaagt over buikpijn. De dokter onderzoekt haar en zegt: ‘U hebt last van constipatie. Tja, wat doen we daaraan. Ik zou zo zeggen: een flinke flatus op z'n tijd zal ten zeerste helpen en opluchting schenken.’
De dame verlaat de spreekkamer, diep onder de indruk. Ze denkt dat ze bij de dokter moet terugkomen om een flatus te ondergaan. Dat zal wel pijn doen. Wat een ellendig lot is haar beschoren.
| |
| |
Een flatus is een wind. De dokter schrijft haar voor een flinke wind te laten.
Wat een voortreffelijk medicijn!
In ieder geval laat de dokter wel zijn geleerdheid blijken door een Latijnse term te gebruiken. Of hij dat nu bewust of onbewust doet: hij vestigt er een soort macht mee. Iemand die zoveel weet, zal het wel bij het rechte eind hebben.
Ik maakte eens het volgende mee: jaren geleden werd een ruisje waargenomen in het hart van mijn vrouw. Zij ging naar een cardioloog die haar wat uit de hoogte behandelde. Op een gegeven ogenblik vroeg hij wat haar man deed. Nou, die werkte bij een universiteit. De arts veranderde zijn houding ogenblikkelijk, want wie op een universiteit werkte beschouwde hij als zijn gelijke. Een paar dagen later kwam hij persoonlijk naar mij toe om te vertellen dat er niets aan de hand was. Zijn betoog doorspekte hij met Latijnse vaktermen. Die begreep ik niet. Maar die arts dacht: ‘Die man is ook een gestudeerd persoon, die snapt mij wel.’ Omdat ik inderdaad niet tegen artsen opzie, vond ik het alleen maar dom van hem dat hij zich niet voor een leek begrijpelijker probeerde uit te drukken. Bovendien heb ik geleerd dingen die ik niet begrijp te vragen. Sommige mensen laten dat wel uit hun hoofd: ze denken dat ze door te vragen hun domheid toegeven. Niets is minder waar. Studeren betekent voor een belangrijk deel dat je de juiste vragen leert stellen en de deskundigen weet op te sporen die deze vragen voor je kunnen beantwoorden.
Dit neemt niet weg dat de macht van de arts aanzienlijk zal blijven zo lang mensen zoveel angst blijven houden voor ziekten, die tenslotte een voortijdig einde aan ons leven kunnen maken. Niet alleen rekeningen herinneren ons aan die macht. Ook het taalgedrag, al moet gezegd worden dat veel jonge artsen daar iets aan proberen te veranderen.
| |
6.
Ik sla een tijdschrift open en meteen stuit ik op de brandende vraag: ‘Waarom vernieuwt een mens een borrelnootje?’
Ik had daar niet eerder bij stilgestaan. De fabrikant van deze lekkernij kennelijk wel. Die wil ons die borrelnootjes tenslotte in de maag splitsen. En hoe krijgt hij dat voor elkaar? Door eerst onze nieuwsgierigheid en daarna onze hebzucht op te wekken via de advertentie waar mijn oog op valt.
| |
| |
Het gaat erom dat wij naar borrelnootjes gaan verlangen. Wij moeten denken dat ons leven niet langer zin heeft zonder dat vernieuwde borrelnootje. Na het lezen van de advertentietekst moet onze maag tekeergaan.
De schrijver van de reclametekst moet die begeerte opwekken via de woorden die hij opschrijft. Natuurlijk wordt hij een beetje geholpen door een fotografie van het heerlijke hapje.
Maar een foto alleen, met bij voorbeeld het onderschrift ‘vernieuwd borrelnootje’, zou waarschijnlijk niet genoeg zijn.
Misschien zou dat helpen bij een doorzichtige bikini. Maar daar staat zo'n nootje ver van af.
Wanneer het de tekstschrijver lukt onze aandacht een tijdje vast te houden, heeft hij al een beetje macht over ons gekregen.
Begeerte verschaft de begeerde, of de fabrikant van het begeerde, macht. Natuurlijk zou een nootjesfabrikant er nooit aan denken ons zijn liefde te onthouden. Zijn macht gaat indirect, via onze portemonnee die vol genoeg moet zijn om alle heerlijkheden van de wereld te kopen.
Onze begeerte zelf heeft dus macht over ons. De fabrikant wakkert die begeerte aan, zodat hij een deel van het geld dat wij ter bevrediging van die begeerte willen uitgeven, in de wacht kan slepen. Zo is het altijd gegaan. Hoeveel mannen heeft de geschiedenis niet opgeleverd die hun hele vermogen opmaakten aan vrouwen, of hun weekloon aan drank?
Ik zal hier het hele verhaal over de vernieuwde borrelnootjes niet gaan citeren. Het komt erop neer dat we tot nu toe krankjorum zijn geweest om die andere nootjes te vreten.
Want ze waren zo hard dat je je tanden erop brak. Nu zijn er vernieuwde nootjes in de handel die opa ook kan eten wanneer zijn gebit in de Kukident is gesmolten.
En nu komt het. Wat zijn die zachte borrelnootjes tegenwoordig? Ze zijn ‘krokant maar vriendelijk’. Wie heeft er wel eens een vriendelijk nootje ontmoet? Ik niet. Wel een krokant nootje, maar nooit een nootje dat krokant was en toch vriendelijk.
Alsof in het algemeen krokante dingen sjagrijnig zijn.
Hoe zou een vriendelijk nootje eruitzien? Is het een nootje dat je toelacht en je jas aanneemt als je binnenkomt? Een nootje dat precies hetzelfde denkt als jij over popmuziek of politiek?
Onzin natuurlijk. Boerenbedrog. Waarom niet gewoon gezegd dat die vorige nootjes op een vergissing berustten en dat de
| |
| |
fabrikant het niet meer zal doen?
Omdat het schuld bekennen zou zijn!
De toevoeging ‘vriendelijk’ aan nootjes is een verleidingsmiddel. Een vriendelijk nootje kan niet niks zijn. Wie een vriendelijk nootje koopt weet dat hij in goed gezelschap verkeert.
Vriendelijk heeft iets persoonlijks. Suggereert dat die nootjes speciaal met de hand voor jou zijn gemaakt. Maar nootjes komen uit machines en gaan machinaal in zakjes. En ze zijn niet duur en worden daarom en alleen om die reden geserveerd op bijeenkomsten waar mensen naartoe gaan om elkaar dwars te zitten, zoals verjaardagen. ‘Vriendelijk’ suggereert een intimiteit die massaprodukten nooit kunnen bezitten. Maar wie die nootjes nu gaat kopen, omdat hij denkt dat hij zijn verjaardag en het gezelschap ermee kan opfleuren, die is erin getrapt.
En het is nu juist de bedoeling van reclame dat je erin trapt.
| |
7.
Wanneer een tekstschrijver mensen ervan wil overtuigen dat zij het door hem aanbevolen produkt moeten kopen, dient hij wel een paar redenen aan te voeren waarom zij tot aankoop moeten overgaan. Met andere woorden, hij moet argumenteren. Stel dat iemand een middel uitvindt om mensen eeuwig jong te laten blijven. Dan hoeft hij alleen maar via het anp dit bericht te laten verspreiden om van een stormloop op zijn winkeltje verzekerd te zijn. Als het, om eens iets anders te noemen, om een wasmiddel gaat, dan kost het wat meer moeite om mensen enthousiast te krijgen. Weliswaar gebruikt iedere propere huisvrouw wasmiddelen, maar omdat er tientallen soorten die allemaal even wit wassen in de handel zijn, ontstaat er een enorme concurrentiestrijd.
Omdat iedere fabrikant wil dat de dames juist zijn produkt kopen, moet hij via het reclamebureau dat hij in de hand heeft genomen, argumenten zien te bedenken die dat helpen bewerkstelligen.
Die argumenten deugen vaak niet. Ze slaan nergens op. En toch is het de bedoeling dat mensen zich erdoor laten overtuigen.
Niet alleen de wasmiddelenreclame deugt niet, ook in andere sectoren kan men er wat van.
Zou je bij voorbeeld echt je aantrekkelijkheid vergroten met die ene speciale deodorant?
| |
| |
En hoe zit het met die meisjes voor wie de feestelijkste dag van de maand aanbreekt wanneer ze weer die ene speciale tampon mogen indoen omdat ze ongesteld geworden zijn. Ja, vroeger kende ik genoeg vrouwen voor wie het elke maand weer feest was wanneer ze toch nog ongesteld waren geworden. Maar dat is toch iets anders.
‘Als u zich geen narigheid op de hals wilt halen,’ heet het in een advertentie, ‘haal dan zo'n potje van die wonderlijke nachtcrème van...,’ en dan volgt het merk.
Wonderlijke nachtcrème? Dan ben je zeker in een prinses veranderd als je 's morgens wakker wordt, in plaats dat je je de slaap uit je ogen veegt en besluit de eerstkomende drie maanden vroeger naar bed te gaan.
En wat geeft een schnitzel allure? Nou, laten we alsjeblieft even afspreken: niet de béarnaise-saus uit een pakje. Want dat serveren ze al in het gros van de restaurants en vandaar dat de firma Michelin zo zuinig is met het toekennen van sterren vanwege de voortreffelijke keuken. Maar ‘allure’, daar moeten de koopsters op tippelen. ‘Wat een schnitzel met allure, Truus,’ moet manlief (want zo heten die types in dat soort werelden) zeggen.
En Truus gaat staan en het is duidelijk dat haar figuur vandaag veel jonger is dan gisteren, omdat ze een nieuw elastisch korselet heeft aangeschaft en een bh die bij de meisjes in de advertentie buitengewoon vrolijk staat. Verder heeft Truus bij haar schnitzel met allure ook nog eens verse, zij het ingedroogde groente uit een zakje geserveerd. Aan haar voeten heerst een jong gevoel, door die nieuw elastische kousen. Bovendien heeft ze haar haar gewassen met een levenskrachtige shampoo en haar wasmachine heeft het natuurlijk alweer niet begeven. En bij dit alles voelt zij zich zeker, zekerder dan ooit dank zij haar nieuwe inlegkruisje met het unieke golfpatroon en de ovale vorm.
Zo'n moment, Truus die trots van tafel opstaat, zou je moeten vastleggen met de slimste camera ter wereld.
|
|