- Het ruikt hier naar mest, zei Cromwell peinzend. Ik weet het niet, ik vertrouw het niet.
- Het ruikt naar regen, zei Paul.
- Nat zand liefje, fluisterde Alissa, hem een arm gevend.
Henri begon af te dalen naar het strand. Zijn passen, sprongetjes, waren heel zeker. Hij zeilde als het ware op zijn armen, terwijl zij achter hem aan gingen, struikelend, glijdend, mensen zonder gratie.
Asquit draaide zich om toen hij beneden was. Hij hief zijn armen op.
- Henri, vroeg Paul. Wat is er met die onderzeeboot?
- Dat is mijn onderzeeboot, zei Asquit losjes. Hij komt mij halen. Ik weet alleen niet of ik meega. Zou jij meewillen?
- God nee! riep hij.
- O ik zou graag meegaan, zei Asquit. Het is alleen niet zeker of ik bereid ben. Er wordt op mij gewacht.
Onverbiddelijk ging hij voor. Zij volgden schoorvoetend.
Uit de tent die het dichtstbij zee stond kwam een man.
Hij was kennelijk van plan zich naar het vreemde voertuig te begeven, toen hij zich omdraaide als op een onhoorbaar sein van Asquit en naar hem toe slenterde.
- Mijn naam is Asquit, zei Henri toen hij voor hem stond. Ik kom voor de onderzeeër. Mijn naam is Asquit. Verstaat u mij?
- Ik versta u, kwam de vervormde stem uit de helm.
- Ik kom voor de onderzeeër, legde Asquit geduldig uit. Ik weet niet of ik meega. Dit zijn mijn vrienden. Ik weet niet of ik ze kan verlaten.
- Uw naam is Asquit? kwam de stem.
- Inderdaad, Henri Asquit.
- Wilt u mij volgen, zei de man.