Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

32

De whiskystokerij had twee schoorstenen, van boven zwart gebrand, voorzien van ijzeren treden. Aan de voorkant waren, van nok tot grond, smalle ondoorzichtige ruiten, drie naast elkaar.

Aan de stokerij gebouwd was een lange, veel lagere loods. Van voren gezien leek de stokerij meer op een kerk.

De ingang was opzij. De deur gaf mee, de portiersloge verlaten, ook verder geen geluiden die op een koortsachtige produktie wezen. Links van het portaaltje waar zij stonden wees een trap met een op de muur geschilderde pijl naar boven. Recht tegenover de portiersloge bevond zich

[pagina 185]
[p. 185]

een rubberdeur die waarschijnlijk tot de fabricageafdeling toegang gaf.

- Naar boven, zei Begoresj.

Aan het eind van de bochtige trap was opnieuw een gang. Er waren ramen aan twee kanten. Links zag je de fabricageafdeling, rechts waren de bomen, donker en voorzien van vegen. Aan het eind van de gang bereikten zij een smalle zijgang waarin twee deuren.

Proeflokaal, stond op de ene, maar Begoresj opende de deur ernaast.

Deze gaf waarschijnlijk toegang tot de directiekamer. Er stond een ouderwetse, krullerige tafel waaromheen ongemakkelijke leren stoelen.

Tegenover de deur een groot wandmeubel waarin boeken en bokalen, de prijzenkast van een schrijver.

- Ga zitten, zei Begoresj, alsof hij hier kind aan huis was.

Hij liep naar de kast en trok een met boeken beschilderd schot opzij.

- Allemaal wijn zeker? riep hij vrolijk, whiskyglazen uit het kastje halend.

Omdat zij met z'n vieren waren, pakte hij twee flessen. Usque-baugh.

Usque-baugh: het levenswater; de wanden stonden er vol mee geschreven.

- Aqua vitae! riep Begoresj, die zijn glas op ordinaire wijze tot de rand gevuld had.

Paul dronk voorzichtig. Het was nog pas één uur. De drank maakte hem warm, overal scheen nu de zon, behalve buiten.

- Heren, zei Begoresj. Dit is heldendrank.

- Amen, antwoordde Flannagan.

- IJdelheid! riep Asquit, voor wie het nu tijd was geworden zijn benen op tafel te leggen. Mijn maag scheurt open. Maar ten oosten van de loods staat Senkar...

[pagina 186]
[p. 186]

- Je lult, zei Begoresj. Je lult Henri. Laat ik nu mijn verhaal afmaken.

- De laatste kans, zei Asquit, een slok nemend. Wij zullen gestraft worden.

- In de tijd der Tudors liet de toenmalige koningin Elizabeth een ‘caske of Usquebaugh’ komen...

- Helemaal uit Ierland, vulde Flannagan aan. Heel Ierland spreekt er nog van.

Stel je voor! riep Begoresj. Die kuise koningin! Net als wij en nog gevarieerder, drinkend in de vorm van punch, in...

- Koningen en reizigers, onderbrak Asquit. Handelsmensen en toneelspelers. Overwoekerd door dorens, doorblazen van koude. Senkar.

Op hetzelfde moment ging de deur open. Paul drukte zijn rug tegen de stoel. Zweet liep langs zijn zijde.

Maar het was Alissa die daar stond, met gescheurde kleren en een zwart gezicht. Onder het leren jack hing haar gerafelde trui open. Een zwarte beha liet zich gedeeltelijk zien; over haar hals liep een schram.

Achter Alissa stond Cromwell, bang lachend, alsof hij niet durfde. Ook aan hem was af te zien dat hij niet had stilgezeten.

- Senkar? vroeg Paul.

Begoresj had twee nieuwe glazen.

Cromwell liep naar het raam, links van de tafel. Het was ondraaglijk warm. Asquit schonk drank in lege glazen.

- Er komt onweer, zei Asquit.

- Ik denk het, antwoordde Cromwell.

- Jullie zijn net voor de bui binnen.

Alissa begon zenuwachtig te lachen.

- Vertel het, zei Begoresj. Kalm en rustig.

- We zijn gevlucht, zei Cromwell.

En meer wilde hij niet zeggen.

- Oh! riep Asquit. Senkar zal kwaad zijn!

[pagina 187]
[p. 187]

Henri zat nog met zijn benen op tafel. Hij rookte een sigaretje en glimlachte voor zich uit. Hij leunde achterover en hield zijn handen gekruist voor zijn borst. Hij leek een buitenissig soort heerser.

Paul voelde zich moe en duizelig. Zij moesten verder gaan over dit eiland, een kluchtige vlucht zonder gevaar en misschien zonder achtervolgers.

Het had allemaal niets uitstaande met vluchten uit doodsangst.

Het leek eigenlijk alleen op verstoppertje.

En zo onbelangrijk was de ontdekking dat zij zich hier konden voltanken en Asquit maakte zich intussen weer los van zijn omgeving en herschiep dit saaie gebouw in een paradijs waaruit Senkar hen zou komen verdrijven.

Op deze engel der wrake werd althans door Asquit geduldig gewacht.

Eigenlijk was Asquit krankzinnig. Hij wendde elke gebeurtenis aan ten eigen bate. Hij trachtte de werkelijkheid te vervormen, hij bevond zich buiten de werkelijkheid. Asquit dacht dat hij god was.

Misschien was hij wel gelukkig, maar Paul, voorzichtig drinkend en desondanks met lood in zijn benen, voelde de vervreemding teveel worden. Soms walgde hij van Asquit.

Híj nam de gebeurtenissen ernstig.

Maar hij begreep ze niet.

Asquits paradijs bestond evenmin als dat van Eva: nadat zij van de boom der kennis had gegeten keerde alles zich tegen haar. Nog enkele ogenblikken liep zij beschaamd rond in een wereld van illusie die was afgeschreven.

Hij dacht aan Senkar: wilden zij zich, omgeven door flessen, laten inrekenen?

Ze waren toch niet gek!

En wat moest er van hem zelf worden als hij een meeloper bleef? Hij kon toch wel een eigen beslissing nemen? Wat wisten ze van hem? Hij had ademloos toegekeken. De

[pagina 188]
[p. 188]

dingen die Asquit zich mondeling voortoverde schreef hij liever op papier. Wat had Asquit bereikt met al zijn verhalen. Nog geen letter was van hem gepubliceerd. Nog geen komma. Godverdomme. Waarom zou hij hier blijven?

De drank hielp hem. Hij was een beetje overmoedig.

- We moeten er vandoor, zei hij, terwijl hij met pijnlijke dijen opstond.

- We blijven rustig hier, zei Asquit.

- Zonder pardon, vulde Begoresj aan.

Paul schoof geïrriteerd zijn stoel naar achteren.

- Blijf hier! schreeuwde Asquit met rollende ogen.

Hoe kwam het dat je dit soort komedie opeens niet meer slikte?

- Ik ga nu weg, onmiddellijk, zei hij. Ik neem van jou geen bevelen meer aan Henri.

- Ierland, Ierland! Heuvels en meren! riep Flannagan.

Cromwell stond echter eveneens op. Hij legde een hand op Pauls schouder.

- Je hebt gelijk jongen, zei de hoogleraar. Wij moeten aan onszelf denken.

- Denken jullie aan jezelf! riep Asquit, veel te hard. Ik denk aan de toekomst!

- Welke toekomst? informeerde Cromwell.

- Vraag het aan je leerling! schreeuwde Asquit. Bepraten jullie het maar onderweg!

- Jij bent mijn leerling, zei Cromwell.

- Kom, kom! schreeuwde Asquit. Gaan jullie dan! Ga dan! Jullie kennen hier de situatie!

- Laten we opschieten, zei Paul.

- Waarheen? vroeg Cromwell.

- We gaan naar zee, zei Paul. We laten Asquit zitten.

- Je hebt zes weken in mijn spoor gelopen, zei Henri veel zachter. Je kunt me niet zo laten zitten.

- Je bent een idioot als je blijft zitten, zei Paul.

[pagina 189]
[p. 189]

- All right, zei Asquit plotseling. Het paradijs uit. Senkar met zwaard voor de poort en wij op de vlucht.

- Die stinkende fabriek een paradijs, zei Paul schamper.

- Goed, zei Asquit toegevend. De stinkende fabriek uit. Kom dan!

- Kalm Henri, jongen, zei Begoresj. Je hebt het verloren.

- Ik moet gedragen worden, zei Alissa.

Asquit klemde twee flessen onder zijn armen en stond stijf op.

Paul wilde niet naar hem kijken.

Beneden gingen zij via de rubberdeur de fabricagehal binnen. Vandaar liepen zij in de richting van de loods. Deze was laag, maar koel. De ruimte was volgestapeld met okshoofden.

Opeens hoorden zij mannen praten, buiten. Iemand schreeuwde een bevel. In de stilte om het rijpingsproces van de whisky renden zij achter elkaar aan in een soort dodendans, want ieder ogenblik kon hun einde aankondigen, of althans het einde van hun omzwervingen op het eiland.

- Had ik gelijk? vroeg hij hijgend aan Asquit.

- Malloot, siste deze. Bij mij heb je het verbruid.

- Hierachter, fluisterde Begoresj.

Zij verscholen zich een ogenblik achter een reusachtig okshoofd. De deur tussen de fabricagehal en de loods werd geopend. Soldatenstemmen, lachend. Iemand schoot zijn geweer af.

- Schiet de vaten lek! riep een.

- Verdwijn, brulde een ander.

De deur sloeg dicht.

Zij renden verder. Aan het eind van de loods was een deur. Op hetzelfde ogenblik klonken enkele schoten. Lachend keek een aantal soldaten de loods binnen. Maar de soldaten hadden alleen aandacht voor een grote plas die zich snel over de grond heen uitbreidde.

Asquit keek om.

[pagina 190]
[p. 190]

- Je hebt gelijk, zei hij kwaadaardig, waarna hij op de grond spuugde. Ze zijn op zoek naar jou. Jij bent zo ontzettend belangrijk.

Hij lachte aanstellerig.

Buiten was het nog steeds donker. Zij renden voort in noordelijke richting, Asquit achterlatend die het niet nodig vond te rennen. Zo was Henri Asquit de enige die niet verdreven werd uit dit uitsluitend voor hem bestaande paradijs. Hij wandelde quasi-vrijwillig de tuin uit, voorzien van twee flessen met het levenswater.

Zij kwamen voorbij de kring van bomen, tussen struikgewas, dat het eiland overwoekerde. Achter hen werd een motor gestart, een zoeklicht priemde door de struiken, maar zo donker was het niet.

Nu kwam Asquit achter hen aangerend.

- Niet naar de rotsen! schreeuwde hij. Terug naar het rusthuis!

Hij wilde de leiding niet afstaan.

Zij bleven staan.

- Wat nu? vroeg Cromwell. Doorgaan?

- Doorgaan, zei Begoresj. Ik moet weten wat er aan de hand is.

- Ik spuug op jullie, zei Asquit.

- Hou je kop een ogenblik, verzocht Begoresj.

- Ik denk dat ik alleen ga, zei Asquit.

- Nou, zei Begoresj, dan ga je alleen.

Paul luisterde niet verder en begon te lopen. Er woekerde hier weer van allerlei onkruid. Daartussen stonden bloemen in verschillende kleuren. Het waren donkere kleuren geworden, waaronder stekels en valse beloften.

- We gaan naar het oosten, zei Begoresj. Als wijzen.

- Die kwamen daar vandaan lui, zei Asquit.

- Maar hoe zijn ze er zelf gekomen? vroeg Begoresj. Voor ze uit het oosten konden vertrekken. Je bent vandaag niet op je best Henri.

[pagina 191]
[p. 191]

Asquit haalde zijn schouders op en liep in de aangegeven richting.

Paul volgde met Cromwell.

- Ik moet wel, zei de geleerde. Ik wil niet, ik ben uitgeput.

- Zwervers, galmde Flannagan. Ergens naartoe, nergens naartoe. De ene dag zanger, de volgende monnik.

- De ene dag dood, de andere begraven, zei Asquit.

Zo liepen zij het vliegtuig achterna.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken