De directeur ging achter een bureau zitten, zijn rug naar de zee.
- Ik ben opgebeld door mijn vriend Cromwell, zei hij.
- Vriend? informeerde Begoresj.
- Vriend, zei de directeur met een zekere plechtstatigheid. Wie hier geregeld komt wordt altijd vriend. Wij zouden het niet tolereren wanneer hier een vijand vertrok. Behalve natuurlijk als wij hem niet mogen.
- Cromwell, zei Asquit. Ik begon hem juist te respecteren. Dat ligt nog vóór waardering.
De directeur glimlachte.
- Zal zo'n grote geest niet weten waar hij thuishoort?
- Wat zei hij? vroeg Begoresj plotseling ongeduldig. Wat is er met Pjilnok. Daar kom ik voor. Jij hebt hier telefoon.
- Zij zijn op weg hier naartoe, vervolgde de directeur onverstoorbaar. Professor Cromwell en zijn staf.
Over de zee kwam nog meer rook. Maar in ieder geval was één rookkolom afkomstig van een schip dat omgeven door twee torpedoboten naderde. Hoe dichterbij, hoe sneller. Ze kwamen recht op de kust af, maar vóór de branding draaiden ze en stoomden verder, het eiland langs in noordelijke richting.
Het stoomschip was een ouderwetse mijnenveger. Er hingen verscheidene vlaggen langs de mast in een code die hij niet kon ontcijferen. Asquit speelde met het bandje van zijn polshorloge.
Op het bureau rinkelde de telefoon.
- Natuurlijk kolonel, zei Jekyll. U kunt op mij rekenen. Daar is geen sprake van! Als mijn gasten. Vanzelfsprekend!
Hij bleef even verbaasd met de hoorn aan zijn oor zitten. Daarna legde hij hem voorzichtig op de haak.
De directeur lachte onaangenaam.
- Straks, zei Begoresj, zich vooroverbuigend, krijg je een pak slaag.