lucht, waar geen vliegtuigen waren, maar wel wolkjes. Het had het aanzien van een geruststelling. Hij voelde zich niet gerustgesteld.
Ze bereikten het rotsplateau. Aan de voet ervan lagen grote stenen. Verder was het land vlak, in de verte kon je de huizen aan de haven zien.
Bij het dal dat naar de whiskystokerij leidde, wachtten ze. Asquit ging voorop. Hij floot toen hij de weg veilig achtte. Begoresj keek ondanks het veiligsein voortdurend om zich heen. Geen vijand, een wegvluchtend konijn.
- Ha! riep Asquit. Mijn geweer!
- Houdt hij van jagen?
- Senkar zorgde voor een jachtvergunning, antwoordde Begoresj.
- Hoor eens! riep Asquit.
De helikopter weer. Maar nu ver weg.
Vlakbij hen waren opeens hekken en boven de hekken staken torens.
- Stil! riep Asquit.
Behalve het lawaai van Asquit dat even in het gehoor bleef hangen, was het stil. Waarschijnlijk stond de helikopter nu ergens op de grond, met zijn witte, loerende bemanning.
Asquit rende naar het hek. Het stond een beetje open. - Opschieten! riep hij.
Zij sprintten naar hem toe. Begoresj hijgde zwaar.
- Geen soldaten, zei Asquit teleurgesteld.
- Ze hebben opgebeld, zei Begoresj. Natuurlijk weten ze dat we komen.
Aan weerszijden van de smalle oprijlaan binnen het hek waren keurig onderhouden perken, verlucht met rozestruiken en doorsneden met smalle paadjes waarop hier en daar een bank.
- Woont hier niet een vriend van je? vroeg Asquit.
- Hij zal opkijken, mompelde Begoresj.
Asquit rolde zijn mouwen op.