| |
20
Begoresj zorgde dat hij niet te weinig van de schaal nam. De wijze waarop hij de zaak in tweeën deelde gaf Asquit aanleiding te veronderstellen dat hij voor zichzelf betaalde. Dit streelde hem, hij had het niet verwacht.
Hij voelde een diepe sympathie opkomen voor de onder het eten zwijgzame man. Daarom bestelde hij een half litertje wijn.
- Waar kom je eigenlijk vandaan? vroeg Begoresj, zijn mond opzichtig met het door de zaak geleverde servet afvegend, zodat iedereen kon menen dat hij in andere gevallen zijn mouw gebruikte.
- Londen, antwoordde Asquit.
- Zo zo, dat moet je je collega Cromwell eens vertellen, zei Begoresj.
Nog een keer haalde hij het servet langs zijn mond, als een trekharmonika.
- Hij was al vóór veertig hoogleraar, zei Begoresj. Na de oorlog kwam een nieuwe generatie, maar hij werd zo jong
| |
| |
hoogleraar - ouderwets gebleven begrijp je, met een jong tintje, uiterst gevaarlijk.
- Dan mag ik wel oppassen, zei Asquit pro forma.
- Ik ben dichter, zei Begoresj. Plaatselijk bekend. Hij kon je laten voelen: jij zit in gedichten, ik handel in kennis, zorg maar dat je mij niet in de weg zit - wat zou hij me kunnen maken?
- Misschien een subsidie? vroeg Asquit.
- Misschien, antwoordde de dichter nadenkend. Ik heb nooit filoloog willen worden, ik mislukte niet als schrijver, begrijp je? We maakten pas veel later kennis, toen ik terugkwam.
- Heeft u meegevochten? vroeg Asquit.
- Ik was bij de partizanen, zei Begoresj. Wij zeiden bij de kennismaking: geen controverse tussen jouw eind van het touw en het mijne. Wij moesten het erover eens worden wat het touw inhield en daar zijn wij nu nog mee bezig. Maar ik heb geen subsidie.
Hij lachte.
Asquit dacht over de vertering na. Het was zonder meer duidelijk dat je een man die ongesubsidieerd gedichten schreef niet voor de kosten kon laten opdraaien en kosten hadden ze gemaakt. Na zoveel weken beviel het eten Asquit uitstekend. Zijn stem werd door kruiden gevoed toen hij een tweede fles bestelde, nu een hele. Om zijn tafelgenoot gerust te stellen vermeldde hij er terloops bij ‘voor mijn rekening’. Begoresj lachte blij.
Na zoveel weken vasten kwamen de verhalen los. Hij vertelde van de tandarts. De dichter die waarschijnlijk in het plaatsje zeer beroemd was (hij was kennelijk al te bescheiden), groette vrijwel alle gasten, vooral veel dames op weg naar het toilet. Toch luisterde hij heel zorgvuldig en vroeg zich uiteindelijk af waar Asquits vriendin nu was.
- Hahaha man! zei Asquit iets te luid. Die is weggelopen!
- Verdomme je meent het, zei de dichter.
| |
| |
- Die is er vandoor met huid en haar! riep Asquit en opeens had hij het gevoel dat zijn tandarts op zijn hoofd ging zitten en hem neerslachtig maakte. Hij greep naast zijn glas, vreemd gevoel, de volgende keer is het raak. Inderdaad. Raak.
- Ik drink niet meer, zei Asquit.
- Ga haar zoeken gek, antwoordde de dichter, een ogenblik vergetend hoe ver het was naar Londen. Die is er vandoor met een grote neger.
- Ja, zei Asquit. Of met een jood.
- Wij zullen Senkar inlichten, zei Begoresj plotseling vrij zakelijk. Of je nu een vrouw kwijtraakt of een varkensleren tas. Kom op jongen.
- Maar ik ben helemaal geen vrouw kwijt! zei Asquit.
- Dat doet er niets toe, zei Begoresj. Laat Senkar het maar uitzoeken. Je moet hem toch eens leren kennen.
Voor hij het wist had de dichter afgerekend.
- Ik krijg het wel eens van je terug, zei Begoresj. Alleen die ene karaf wijn. Mensen mogen niet teleurgesteld worden in hun aanbiedingen. Je krijgt zelden iets aangeboden. Onthoud dat.
Asquit betaalde de wijn. Hij had vaag het gevoel dat hij alles driedubbel zou terugbetalen, dat dit een verdomd duur etentje werd, maar het kon hem niet schelen.
Nu kon hij merken dat hij moe was. Hij zwaaide op zijn voeten. Na even in de buitenlucht ging dit al beter. Het was acht uur. Hij voelde zich tevreden.
- Waar gaan we naartoe? vroeg hij Begoresj die flink doorliep.
- Dat zei ik toch. Ik zal je voorstellen aan Senkar. We hebben tenslotte een geweldige reden om hem lastig te vallen.
- Zeker een vriend van je? vroeg Asquit.
- Inderdaad, zei Begoresj. Ik moet hem omzichtig benaderen.
| |
| |
- Ik weet eigenlijk niet precies wat je wilt, zei Asquit.
- Ik zal het uitleggen, beloofde Begoresj. Laten we het voor het gemak even erop houden dat je je meisje kwijt bent.
- Voor het gemak? vroeg Asquit.
- Lui niet, zei Begoresj. Doe maar niet of je bedroefd bent.
- Maar ik ben niet bedroefd! schreeuwde Asquit.
- Jaja, zei Begoresj. Ik geloof dat wij elkaar beginnen te begrijpen.
- Man, zei Asquit razend. Alsjeblieft! Ik ben niemand kwijt!
- Dat weet Senkar toch niet! Hé! Jochie! Als hij ons maar binnenlaat.
Hij klopte Asquit op de schouder. Asquit ging mee.
Waarschijnlijk kende de wacht Begoresj, want hij sprong in de houding, dat wil zeggen hij bewoog zijn lichaam op indolente wijze, de manier waarop iemand met buikpijn zich uitrekt.
Dit eresaluut viel in de smaak bij de dichter.
- Kijk nou toch eens! riep hij. Dat zal je toch overkomen! Laten we doorlopen. Bedankt jongen.
Van doorlopen was geen sprake. De soldaat glimlachte en ging toen opbellen in zijn wachthokje. Hij stond lang met de hoorn in zijn hand en schudde uiteindelijk zijn hoofd.
- Geef mij die hoorn, beval Begoresj.
- Emanuel!... Wel godver... Zeker. Met een jongen... ja (beduidend zachter). Maar natuurlijk...
Hierna begon hij te fluisteren.
Hij smeet de hoorn op de haak.
- We kunnen doorlopen.
De soldaat liet zijn bajonet zakken. Hij ging terug naar de telefoon en belde.
Na enige tijd maakte hij een uitnodigend gebaar.
- Wat heb je uitgespookt? vroeg Asquit.
| |
| |
- Ik heb mij bedronken. En mij aangesteld. Senkar was bang dat ik zou stelen. Wat een belachelijk idee! Zou ik een vriend kunnen benadelen?
- En? vroeg Asquit.
- Ik stal, zei Begoresj. Je had die ijskast moeten zien. Kerel! Hij is gierig. Hij gunt zijn moeder nog geen namaakbroche. Maar verder is hij nogal op haar gesteld.
- Wie niet? vroeg Asquit, op zoek naar tedere gevoelens. Ik kan mij voorstellen Begoresj, zelfs ... zelfs als je moeder een hoer is, ben je gek op haar.
- Allicht, zei Begoresj. Dat is een eerste vereiste. Jij durft tenminste nog eens iets intelligents te zeggen.
Een kleine man met een legerbroek en een open overhemd met epauletten, maar verder zonder distinctieven, zonder hoofddeksel, zonder krijgshaftigheid of fiere knevel, kwam stijfjes op hen aflopen.
- Senkar, zei hij kort, terwijl hij Asquit scherp opnam, waarna hij hem een hand gaf. Denk erom Begoresj, hier wordt vandaag geen kruiwagen gegapt.
- Een kruiwagen, zei Begoresj klagelijk. Senkar, dat is staats bezit!
- Mijn wijnen, zei Senkar. 1923, 1947. Mijn ham 1962.
- Slechte jaren Emanuel.
- Wat kan ik voor u doen? vroeg Senkar aan Asquit. Ik hoop dat u hier niet met smoesjes komt, dat zou niet de eerste keer zijn. Ik zeg u eerlijk: ik heb geen zin om mee te spelen.
- Van spelen is geen sprake, zei Begoresj.
Hij keek smekend naar Asquit. Henri wilde hem niet teleurstellen. Misschien kon het geen kwaad hem te kennen. En verder had hij het niet op het leger. Waar zouden de hammen bewaard worden? Hij kon zich voorstellen dat je die pikte. De ham is hét symbool van gewiekste diefachtigheid en sympathiek, charmant om de tuin te leiden.
- Ik ben mijn vrouw kwijt, zei Asquit een beetje mat.
| |
| |
- We zullen zien, antwoordde Senkar.
Hij wendde zich tot Begoresj.
- Je kunt meegaan, zei hij streng. Maar het is dat deze sympathieke jongen erbij is.
- Een radeloze jongen, zei Begoresj.
- Radeloze jongens, zei Senkar minachtend. Daar maken wij kérels van.
Hij ging hun voor. Nooit was Asquit in een kazerne geweest. Hij besloot er ook nooit meer te komen. De wanden van de gangen hadden kleuren uit landschappen van diarreemeren en strontvliegen. Hij deed een stap sneller om naast Senkar te komen.
- Kunt u mij een wapenvergunning leveren? vroeg hij. Ik ben gek op jagen. Vandaag wandelde ik buiten de muur. Ik zou u graag eens een konijn bezorgen. Of een haas.
- Hier zitten geen hazen, meende Senkar. Tenzij u beunhazen bedoelt. U zou mij werkelijk een plezier doen er daar een paar van neer te knallen. Van konijnen houd ik niet. Schiet u voor mij maar een kip.
- In kippen zit niet het plezier voor jagers, zei Asquit. Je raakt ze natuurlijk wel gauw.
- Ik lever geen schietvergunning, zei Senkar. Bovendien moet u dan bij de politie zijn. Het is niet de gewoonte dat studenten met wapens lopen. U bent toch student?
- Maar dat is onzin! In Engeland...
- In Engeland gooit men elkaar met cakes.
- Maar de grote jachten! Ik ben toevallig zelf van adel. Mijn vader heeft een vijftigtal honden. Ieder ogenblik kan iemand van zijn paard vallen of struikelen over een tak en blijven hangen.
- Zoals Absalon? vroeg Senkar glimlachend, terwijl hij zijn hand in het voorbijgaan uitstrekte naar een lichtknopje, waardoor opeens vol licht viel op alle leugens die Asquit vertelde.
| |
| |
Begoresj bemoeide zich niet met het gesprek. Het stonk muf in de gang.
- Het symbool van ons Engelsen is de vos, zei Asquit, niet zonder zelfingenomenheid. Wij zijn slim, tegelijk jagen wij op onszelf. Wij komen onszelf tegen overal ter wereld, onze gewoontes, onze monumenten...
- Zoals het edele voetbalspel, zei Senkar.
- De vos herinnert ons ook aan ons territorium, vervolgde Henri onverstoorbaar. Aan ons Gemenebest. Aan onze veroveringen...
- Het stelen van andermans goed.
- En tegelijk jagen wij wild op onszelf. Wij sturen honden op onszelf af, wij verkleden ons met rode jassen en fluwelen petten.
- De dierlijkheid van de Engelsen kent inderdaad weinig grenzen, zei Senkar.
Asquit raakte in vervoering door het idee zowel een jager als een vos te zijn. Hij probeerde voorbeelden uit de Engelse geschiedenis te vinden van beroemde zelfkwellers maar verder dan Henri viii kon hij niet komen.
- Een wapenvergunning lijkt mij niet op zijn plaats, zei Senkar. U zou uzelf opjagen en neerknallen en dat lijkt mij zonde beste vriend.
- Laat hem, zei Begoresj. Laat hem.
- U maakt mij vrolijk, zei Senkar. Ik geloof dat het goed is dat ik u heb binnengelaten.
De kolonel stootte een deur open.
Binnen stonden meer boeken dan Asquit verwacht had. Ook een groot bureau met een globe. Senkar liep om het bureau heen en ging zitten. Achter hem was een raam waardoorheen een binnenplaats te zien was waar een varken liep.
- Is dit uw jachtinstinct? vroeg Henri.
Senkar keek om, stond op, gooide het raam open en knipte met zijn vingers.
| |
| |
Van links kwam een sjofele soldaat het beeld binnengesjokt; zijn mond maakte kauwbewegingen, zijn rechterduim haakte achter een van zijn bretels.
- Wij zijn nog steeds de baas over de varkens, zei Begoresj.
- Terzake, zei Senkar. U bent werkelijk uw vrouw kwijt? Kom nou!
- Hij is zijn vrouw kwijt, zei Begoresj vlug. Honderd procent zeker. Ik heb haar zelf gezien, een fijn type.
Senkar haalde met een sierlijk gebaar een sigaar uit een doos en stak een lucifer aan die hij daarna langdurig uitwaaide.
Hij pakte de telefoon en drukte op een knop.
- Tien man, zei hij. De stad uitkammen. Er is een vrouw verdwenen. Wat? - Christus, niks politie. Signalement? Een ogenblik.
Hij reikte Henri de hoorn aan.
- Geeft u alstublieft het signalement.
Hij glimlachte bemoedigend.
Henri hield de hoorn vast alsof hij een slang koesterde. Zijn mondhoeken trilden van opwinding. Hij zat vast, godverdomme hij zat vast. Wat moest hij met een vrouw? Nou ja. Hij zat nu eenmaal in het schuitje.
- Neemt u maar op, zei hij vermoeid, wetend dat Senkar hem in de gaten had. Lang éen meter drieënzeventig, of vierenzeventig. Maakt dat niet uit? Dank u. Lang haar, zwart, glimmend zwart ja. Bruine ogen; flink opgemaakt. Heeft een lange ribfluwelen broek aan en een rode trui. Waarschijnlijk een kort zwart jasje. Lage schoenen, blauwe sokken. Ja! Sokken!
Hij luisterde. Zijn mond trilde niet meer. Wel had hij pijn in zijn hoofd. Zijn kruis jeukte.
- Bijzondere kenmerken? Wat zegt u! Natuurlijk. Ja, ik begrijp u. Dat gaat wel. Niet overdadig. Alstublieft.
Hij legde de hoorn op de haak.
- Prachtig, zei Senkar tevreden. Een duidelijk signalement.
| |
| |
- Het belangrijkste is dat het klopt, zei Begoresj.
- Klopt het?
- Ze had nog een broche, zei Begoresj. Was het niet een broche Henri?
Asquit knikte vermoeid.
Senkar leunde achterover om een sigaar uit een met houtsnijwerk versierd doosje te pakken.
- Ik kan geen sigaren aanbieden, zei Senkar. Wij moeten rustig afwachten. Het leven is treurig. Ik moet er steeds aan denken hoe ik aan dit spreekwoord kom.
- Ik zou het geen spreekwoord noemen, zei Asquit.
- Hoe noem jij het Asquit? vroeg Begoresj.
- Het is een manier van spreken, antwoordde Asquit.
- Het leven is treurig, zei Senkar. Ik wou zo maar wat zeggen. Ik moet jullie misschien aangeven. Stel dat meneer Asquits vrouw niet wordt gevonden.
- Zij wordt gevonden, zei Begoresj.
Senkar knikte.
- Mijn soldaten kammen de stad uit. Intussen wachten wij. Evenwel als geheelonthouders.
Asquit haalde een pakje sigaretten uit zijn zak en presenteerde er een aan Begoresj.
- Ik mag u graag horen praten meneer Asquit, zei Senkar. Praat alstublieft. Het zal het leven van een oude man om zo te zeggen opvrolijken. Waarom laat u uw vrouw slingeren? Is daar niet een speciale reden voor? Bent u niet altijd een beetje slordig met dames? Meneer Asquit?
Senkar stond op en schoof langzaam het gordijn dicht. Daarna ontstak hij een lamp op zijn bureau. De gordijnen waren zwaar en het licht begon buiten toch al te verdwijnen. Drie wanden boeken. Milton, las hij; werken over psychologie in kleurige omslagen, vlak naast hem.
Senkars gezicht verdween half achter de lamp.
- Meneer Asquit, zei hij. Vertel ons iets over uw vrouw.
- Er is niets te vertellen, zei Henri. Ik ken haar pas kort.
| |
| |
- Intieme details over dames interesseren mij niet, zei de kolonel. Die vang ik genoeg op via mijn soldaten. Vertel ons iets over haar jeugd. Ik vind het prettig over puberteit te horen.
- Juist, antwoordde Henri, met zijn ogen nog steeds naar herkenningspunten in de boekenkast zoekend.
Begoresj schraapte zijn keel.
- Toe Henri, zei hij zacht en niet bepaald indringend. Je móet iets vertellen aan kolonel Senkar.
- Mijn vrouw, mijn vriendin, zei Henri met gesloten ogen die hem weg leken te voeren uit deze kamer. Mijn vriendin...
Zijn hoofd zakte opzij. Hij voelde zich uitgeput. Wat wilden die twee idioten nu? Zijn ogen vielen half dicht.
- Kom Asquit, zei Senkar. Of zal ik je meteen aan de politie overgeven wegens oplichterij? Is het in jouw geval verstandig opgepakt te worden wegens valsheid in geschrifte? Wil je een verklaring ondertekenen?
- Ja, zei Asquit.
- Schiet een beetje op Asquit, drong Senkar aan. Ik wil graag weten waar je vandaan komt. En waar komt je vrouw vandaan? Hoe ben je aan haar blijven hangen?
- Daar is geen sprake van, zei Asquit. Blijven hangen aan een vrouw is er niet bij. Ik weet nog wel wat ik doe.
- Dat betwijfel ik, zei Senkar. Als je indruk wilt maken op je partner dan kan ik je aanraden het niet over de boeg van overdrijving te spelen.
- Op wie wil ik indruk maken? vroeg Asquit beleefd.
- Je kunt ook te ver gaan, zei Begoresj, terwijl hij zich plotseling vooroverboog naar Senkar.
- Vertel Asquit, herhaalde Senkar monotoon.
Asquit sloot half zijn ogen tegen het licht en stak opnieuw zijn sigaret aan.
- Ik ben in Engeland geboren. In Hastings.
- Over je vrouw Asquit.
| |
| |
- Wacht, zei hij. Aan haar kom ik toe. Mijn vader was jager, geen edelman. Hij hield geen feesten, geen gemaskerde bals die eindigden met wijnroemers hangend in de bomen van zijn overdekte tuinen waar het warm was en altijd aangenaam, met de struiken in vele gradaties van blauw en de rust van de vogels, zoals ik dat even vanmiddag heb meegemaakt.
- Ach, die feesten had ik willen meemaken, zei Senkar.
- Ik zei dat hij ze niet hield, zei Asquit.
- Ik weet het, antwoordde Senkar. Dat hoor ik wel jongen.
- Ik zal een verhaal voor je schrijven, zei Begoresj. Over hangende tuinen.
- Dat is niet meer nodig, zei Senkar. Steel jij zo je stof tegenwoordig?
- Ik zou het anders verteld hebben, zei Begoresj enigszins hees. Mijn generatie had wel andere dingen...
- Aan zijn hoofd, is het niet? informeerde Senkar.
- Wij liepen op drank, zei Begoresj. Verdomd als het niet waar is.
- Het is volkomen waar, zei Senkar. Weinig dingen waren ooit meer waar.
Senkar, zonder op te staan, verschafte drank en Henri Asquit was opgehouden, wachtend tot hij de inhoud van zijn glas had geproefd. Hoe moest hij zijn verhaal vervolgen? Hadden niet alle verhalen een deel waarheid en gebeurden ze niet als je er het minst op verdacht was, zodat je lag te zweten aan de noordpool alleen omdat je eens had gezweet en het eens koud had.
Asquit dronk voorzichtig. Hij moest zorgen dat hij hier heelhuids vandaan kwam.
- Wat droeg je vrouw ook weer? vroeg Senkar plotseling.
- Ze had een blauwe broek, zei hij. Een broche... Ik zal direct over haar vertellen.
- Het wordt tijd Asquit.
| |
| |
- Ik mocht mee met mijn vader, ging Asquit verder zonder dat Senkar het belette. Ik heb heel wat keren zijn geweer geladen. Ik zou zelf een geweer willen hebben. Ik heb drie weken nagedacht en mijn herinneringen geordend. Toen zag ik deze vrouw. Ze verbood mij vragen te stellen, ik dacht...
- Dat zij van adel was, zoals de werkgevers van je vader. En jij als eenvoudig proletariërtje vond dat wel best.
Asquit glimlachte en beet zich op zijn onderlip.
- Dát dacht ik nooit, zei hij, moeilijk zijn lachen inhoudend. Ik heb nooit het idee gehad dat ik bij iemand van echt hoge geboorte in de smaak zou vallen.
- Dank je, zei Begoresj. Ik mag je nogal graag.
Asquit haalde diep adem. Hij nam een grote slok. Daarna keek hij stuurs voor zich uit, tot Senkar hem maande verder te gaan en nu alsjeblieft ter zake.
Henri hoorde zichzelf vertellen hoe zij fazanten schoten en geprezen werden door de kasteelheer. Dan waren zij gelukkig, zijn vader en de opdrachtgever. Want bij Henri begon de eis van sociale rechtvaardigheid mee te spelen en net op het ogenblik dat hij zijn onderdanigheid zou verliezen:
- Liet deze lord ons bij zich komen en bood aan mijn opleiding te bekostigen. Ik heb een paar jaar in Londen gestudeerd, maar ik wil u dit vertellen: het peil van het Engelse onderwijs is dalende. Ik geloof dat de oorzaak daarvan ligt in het voortdurend meer geïsoleerd komen te liggen van de rest van de beschaving waardoor bepaalde specialiteiten die niet geschaad kunnen worden door buitenlandse invloeden, zoals de cakeïndustrie, het cricketwezen en het kritisch tekstonderzoek van de Shakespearefilologen weliswaar hun bloei zullen behouden, maar juist andere dingen dat gebrek aan aansluiting beginnen te voelen.
- Overdrijf je niet wat? vroeg Begoresj. De laatste jaren is er toch een golf van nieuwe impulsen...
| |
| |
- De ouderen sterven als ratten, zei Senkar, Het is afschuwelijk om oud te zijn in Engeland.
- Het zijn de ouderen die daar op wijzen, zei Asquit droevig. Als je beste tijd voorbij is zie je het vanzelfsprekend somber in. Overigens zonder het ook echt te voelen. Ik kots van dat provincialisme.
- Mijn beste tijd is nu, zei Begoresj. Ik geniet van wat ik gemaakt heb. Welk jong persoon zie je zijn eigen werk herlezen? Ik ben erom geprezen. Ik ben voortdurend bezig aan één nieuw gedicht. En alles wat ik geleerd heb, afgezien van de techniek, komt daarin te staan. Ik geloof dat ik de rusteloosheid te boven ben.
Hij knipoogde.
- Wacht maar af! zei Senkar met stemverheffing. Wacht maar tot je weer wordt aangestoken door verhalen zoals je vriend hier vertelt!
- Mijn vriend vertelt de waarheid, zei Begoresj.
- Wij zullen zien, zei Senkar. Het is mijn taak jullie illusie, maar wat een waardeloze illusie! te onderzoeken.
Hij draaide een nummer. Terwijl hij dat deed speelde hij met een blad papier dat voor hem lag. Zijn gezicht kreeg een verstoorde uitdrukking, daarna werd het somber.
Hij legde behoedzaam de hoorn op de haak en schoof het toestel van zich af.
- Geef mij eens een sigaret, zei hij tegen Asquit. Ook nog een vuurtje. Bedankt. Wij moeten nu opstappen. Er is een vrouw gevonden. U moet een kijkje nemen in de morgue.
Begoresj knikte met een wit gezicht.
Asquits adem bleef in zijn keel steken.
- Kom Asquit, zei Senkar. Ik weet wel dat het moeilijk is.
Asquit stond voor zich uit te kijken.
Hij was overal toe bereid.
Maar hij bezocht geen lijkenhuisjes.
Godverdomme! Hij bezocht geen lijken!
Hij begon te zweten, de nasmaak van het eten en de
| |
| |
glazen wijn verzuurde. Hij wist niet hoe hij zich hieruit kon redden, wat hij moest zeggen of voorwenden.
Hij beet op zijn lippen.
Misschien speelden ze onder één hoedje.
Hij wilde niet weggaan, maar Senkar hield de deur open. Begoresj plukte aan zijn jas. Blijf af. Dit is een grap. Dit eindigt waar die grollen eindigen: voor een tapkast.
In een roze schemer.
En alleen.
Hij ademde de muffe geur van de gangen, voelde zich overhaast bevrijd toen hij in de buitenlucht kwam, overhaast, hij was te vroeg, ze hadden hem niet laten gaan, ze liepen aan weerszijden van hem, kauwend op verse sigaren.
Terwijl hij met hen meeliep langs de grote bioscoop waaruit muziek kwam van de voorstelling die nog niet lang geleden moest zijn begonnen.
|
|