| |
15
Gossep had opmerkelijke borsten voor haar lengte en vrij brede heupen, ook had zij lang, zwart haar, zoals je dat meer ziet bij kunstenaressen, daarentegen keek zij geenszins angstaanjagend uit de ogen.
Vanaf de rotswand waren ze naar het huis toegelopen. Vanuit het donker kwam het flauwe schijnsel van een ondermaatse lamp. Daarna was er een gezicht waarneembaar achter het glas van de grote serredeuren, die daarna op een kier opengingen, zodat zij binnen konden.
- Hallo Gossep, zei Begoresj, en hij zei dit veel te hard.
- Peter, antwoordde de vrouw. Henri. Als ik het niet dacht.
| |
| |
- Als jij het eens wel dacht, zei Asquit, steun zoekend tegen de deurlijst. De taal mevrouw, met zijn ontkenningen... - En jij met je gezeur Henri, zei de vrouw een beetje schor.
Daarna lachte zij, verlegen of verkouden. Het maakte een vreemd geluid.
Als hij om zich heen keek in de serre zag hij glas, ingelegd glas, vooral veel paars, de kleur van de dood, nu nog veel dieper in het licht van de olielamp die verderop stond in de waarschijnlijk erg ruime kamer.
- Hoe is het met mijn oude Helena? vroeg Begoresj.
Ook zijn stem vertoonde de vreemde draaiing die zulke onberekenbare figuren als Asquit en Begoresj verdacht maakt.
En Asquit zei:
- Is zij nog aan het glazenieren?
- Je reactievermogen verdwijnt, antwoordde Gossep, met hetzelfde bedeesde lachje. Vroeger zou je al wat hebben uitgespookt.
- Ik houd van je, zei Asquit. Ik weet het natuurlijk: ik ben geen man voor jou en jij zult mijn fouten niet vergeten, maar dit is geen beletsel om van je te houden en om in je tuin te zitten.
- Met een drankje.
- En om in je tuin te zitten met een glaasje, sprak Asquit tot Begoresj.
Hierna sloeg hij Gossep hard op haar schouder, waar zij niet op reageerde. Misschien word je sterk van glazenieren.
Asquit en Begoresj waren ongeduldig. Asquit draaide op zijn hakken, hij haalde luidruchtig zijn neus op, probeerde los te komen van zijn gedeeltelijke omarming van de deurlijst, die hij na zijn schouderslag weer had opgezocht.
Paul liep enkele stappen achter de glazenierster aan, naar binnen.
| |
| |
Vlak achter de drempel struikelde hij over een kat die klagelijk begon te miauwen.
- Blijf van die kat af Henri! schreeuwde Gossep.
Zij keerde zich snel om en deed een stap terug. Zo stond zij recht tegenover Paul.
- Ik was het, zei hij met een misselijk gevoel.
- Hij heeft zijn staart afgeknipt, zei Gossep schor. Hij had beloofd dat het dan afgelopen was met het krabben.
- Ik ben een vriend van hem, zei Paul.
- Hoe heet je?
- Paul. Ik denk niet dat hij echt een staart zou kunnen afknippen.
- In ieder geval dreigt hij er altijd mee, zei Gossep.
Hij glimlachte.
- Wat een mooi uitzicht heeft u hier. Ze zullen hier wel veel komen.
- Ze komen, zei Gossep. Ja, ze komen. Maar nooit voor het uitzicht. En ook niet voor mij, o nee.
- Waar dan voor?
- Soms denk ik voor de drank. Soms denk ik voor elkaar. Maar dat is het niet. Zeg, nu zijn jullie met z'n drieën.
- Hé! hoorde hij Begoresj. De jongens hebben zo'n dorst Helenaatje!
- Vanavond gaan ze niet meer weg, zei Gossep, Evenmin als jij denk ik. Iemand die hier vandaan kwam heeft nooit die trap durven afgaan, zo moedig als je bent met je dronken hoofd. Dan niet meer. En dan blijven ze maar hier, als opvrolijking, desnoods met geweld. Het geweld is hier niet van de lucht.
- Drank! Bier! Whisky! Melk! Drank! Bier! Whisky! Melk! begonnen Asquit en Begoresj gescandeerd te roepen.
Gossep keerde haar hoofd naar de muur, zodat hij haar gezicht, beschenen door het olielampje, en profil zag. Ze had grote kringen onder haar ogen, was zwaar opgemaakt, toch zag ze er voor hem uit als iemand die hij aardig vond.
| |
| |
- Drank! Bier! Whisky! Melk!
- Houden jullie je koppen! schreeuwde Paul.
Gossep keerde zich naar hem toe.
- Ik heb het geprobeerd met die melk, zei ze. Alleen maar om te proberen. Dat is een heel melkballet geworden. Ze hadden ieder een fles over zich uitgekeerd en liepen door de tuin te zingen. Het was in de herfst. Het stormde, het waren net spoken en dat soort geluiden maakten ze ook. Niet normaal.
- Ze doen nooit normaal, zei Paul.
- Wat is normaal? Weet jij wat normaal is? Jij studeert. Jij ziet eruit dat je dat best kan weten. Misschien heb je thuis wel een boek waarin staat wat normaal is! Maar ik, godverdomme...
Die plotselinge agressiviteit. Haar hoofd, voor zover zichtbaar, was vuurrood, als een vuurspuwende draak, in plaats van vuur speeksel; hij veegde zijn gezicht af, zij boog zich naar hem toe, kwam vlakbij hem, maar haar mond rook zoet, haar lippen stonden van elkaar, hij zou haar willen kussen, een vreemd mengsel van gevoelens: medelijden, woede, net als zij; hij zou haar aan haar haar willen trekken en tegelijk kussen en haar dan bij haar mooie borsten grijpen.
Op de achtergrond was het tweetal verbazend stil.
- Hou je kalm, zei hij. Maak je niet kwaad.
- Ben jij normaal? vroeg Gossep, alsof zij niet geschreeuwd had en met een vriendelijke ondertoon in haar stem.
- Ik geloof het wel, zei hij.
- Jij hebt dus thuis een boek waar het in staat.
Haar stem kwam fluisterend over. Zo hoorde hij een dubbele fluistering, ook achter zijn rug was de betrekkelijke stilte opgeheven.
Hij werd erg rustig, opgewonden in rust. Hij kreeg steeds meer zin om in haar borsten te knijpen en haar te kussen. Bij zulke aangename borsten kreeg je steeds meer zin, niet om ze in eerste instantie te strelen, nee.
| |
| |
- Ik heb geen boek thuis, zei hij onhandig. Wel boeken natuurlijk, maar geen boeken over normaliteiten.
- Over wat?
- Laten we ergens anders heen gaan, zei hij.
Zij stak hem haar hand toe.
Dat was ook nodig, hij struikelde nog een keer over een kat, vond houvast aan een deur, betrad met haar in het volledige donker een gang; daarna blonk iets hem tegemoet dat waarschijnlijk een ijskast was, in de volgende donkere ruimte die zij betraden.
Voor zij licht had kunnen maken trok hij haar, niet erg handig maar doeltreffend, naar zich toe en begon haar gezicht te kussen. Met zijn linkerhand graaide hij in haar borsten.
Wat hij eerst niet begreep was dat zij niet tegenstribbelde. Zij liet hem precies doen waar hij zin in had. Zij gleden op de grond, terwijl hij zijn hand onder haar truitje liet verdwijnen. Zij droeg een lange broek, dus moest hij met zijn vlakke hand onhandig wurmen om het moeilijkste gedeelte van zijn tocht te volbrengen. Maar toen hij eenmaal goed en wel bezig was en zich juist erover zorgen begon te maken dat hij niets meer kon afremmen en of alles nu wel goed zou gaan, besefte hij dat zij weliswaar alles toeliet en zelfs meehielp waar dat nodig scheen door even te gaan verliggen, maar verder in het geheel geen opwinding toonde, hem eigenlijk nauwelijks terugkuste, zijn lichaam onaangeraakt liet en zelfs huilde, ja, dat was inderdaad zo.
Als ze aan hem zou zitten ging het onmiddellijk mis. Hij voelde zich niet trots, meer een beetje ellendig, omdat hij er zich nu van af moest maken, wat zij allang had gedaan.
Zij lagen zwijgend naast elkaar, misschien had hij zich ingebeeld dat Gossep huilde, voorzichtig draaide hij zijn hoofd opzij, haar wang was nat, niet van zijn spuug, het vlees vertoonde een vochtig spoor, uit de verte kwam een zwak schijnsel uit de kamer, hij was blij dat het niet helemaal donker was nu zijn ogen gewend waren.
| |
| |
- Waarom ben je opgehouden? vroeg de glazenierster na een tijd. Dat had helemaal niet gehoeven.
- Je huilt, zei hij.
- O wat geeft dat.
- Ik geloof niet dat je het prettig vindt.
- O ja ik vind het heel prettig.
- Je liegt.
- Ik vind het heel prettig. Lieg ik? Kom eens bij me.
- Nee, zei hij. We zouden ons allebei ellendig voelen.
Zij lachte opeens, veel uitbundiger dan de eerste keren. - Zeg dat nog eens lieve jongen, zei ze. Wat is dat een mooi zinnetje.
- Ik ben nog nooit met een vrouw naar bed geweest, zei hij.
- Ik geef je nog een kans, zei Gossep. Ik wil graag helpen. Het moet een absurd gevoel zijn.
Hij wilde dat hij het nu zou doen. En elk ogenblik konden Asquit en Begoresj komen kijken waar hun drank bleef.
Zij stond boven hem, haar broek lag om haar enkels.
Zij hurkte en gleed achterover op haar rug. Zij schopte met een bijna triomfantelijk gebaar de broek weg, greep hem bij zijn schouders. Hij rukte zich los, begon als een razende aan zijn riem te sjorren.
- En meteen, zei Gossep rustig. Niet wachten, niet aarzelen.
Hij liet zich op zijn knieën zakken.
Hij hoorde haar grinniken. Zij had een heleboel manieren om te lachen. Hij voelde zich onbehaaglijk en opgewonden, het gaf allemaal zo gemakkelijk mee, zijn hart sloeg al meteen te hard, zijn voorhoofd bonsde, hij verslikte zich bijna; toch zou hij op dit ogenblik met gemak iets kunnen zeggen.
Maar dat hoefde niet.
Toen hij opstond voelde hij zich opgelucht en trots. Er
| |
| |
was natuurlijk geen reden om trots te zijn. Iedereen had dit kunnen doen, maar dat interesseerde hem niet. Geen moer.
Gossep sloeg haar arm om zijn schouder, zonder iets te zeggen. Hij kuste haar op haar wang.
- Kom, zei ze. Kom Paul, op naar de ijskast.
- Ik heb dorst, zei hij.
Gossep lachte.
- Altijd hetzelfde. Zo ging het met Begoresj, met Asquit, het altijd op een zuipen zetten.
- Ik mag je graag, zei hij.
- Je moet wel. Je weet nu waar ik woon.
Met zijn wijsvinger gaf hij haar een tikje tegen haar wang. Hij dacht: wat ben ik een gek, hoe oud is dat mens godverdomme.
Hij ging naar de ijskast, met zijn ogen knipperend tegen het plotselinge felle keukenlicht.
Hij had nooit van de glazenierster Gossep gehoord, maar aan de drankvoorraad te zien waren haar werken zeer gezocht.
Hij had zes flesjes bier, in elke hand drie. De doppen tussen zijn vingers geklemd, zodat hij tussen pink en ringvinger kramp kreeg.
Bij Asquit en de dichter gekomen moest hij zich snel bukken om de flessen niet te laten vallen.
- Ho, ho, niet zo haastig! riep Begoresj,
Hoe het mogelijk was wist hij niet, maar de dichter nam een dop tussen zijn tanden en opende bedaard het flesje,
- Sterk als een roofdier, zei Asquit. Laat je nooit door hem zoenen.
- Maak het hem niet tegen Asquit, zei Begoresj.
- Hij is meer iets voor Helena, zei Asquit, Dezelfde rust en vlug kramp in de vingers. En altijd onhoorbaar door een kamer lopen. Iemand om je te betrappen als je bezig bent.
Gossep stond achter hem. Zij had een trui aangetrokken over haar blouse heen. Haar knieën rustten tegen Pauls
| |
| |
rug. Begoresj opende twee andere flesjes voordat Gossep zich over Paul heenboog en een doppenwipper opgooide.
- Ik mag je graag zien lijden, zei ze grinnikend.
- Gossep je bent net een paard!
- Waarom noem je me niet Helena liefje?
- Vooruit dan maar! schreeuwde Begoresj.
Paul leunde tegen de knieën van Helena Gossep. Hij kon nu gemakkelijk enige associaties verbinden aan haar naam. Dat was eerst niet mogelijk, haar achternaam zei hem niets. Hij kreeg opnieuw zin met haar te vrijen, maar dan minder haastig.
Asquit en Begoresj zaten tegen elkaar aangeleund en wierpen af en toe een blik op hem. Bij het licht dat van achter zijn rug kwam leek het of Henri Asquit bloosde.
Hij rilde plotseling. Hij had nu toch te veel gezopen. Een windvlaag sloeg in zijn gezicht, tegelijk met wat regendruppels.
Het onweerde opnieuw. Gossep had de serredeur geopend.
- Toe dan! riep ze. Wie gaat er in het gras spelen?!
Asquit en Begoresj stonden op, waarbij Asquit een halfvol glas liet leeglopen op de grond.
- Kom dan! riep Gossep. Jullie helden!
Ook Paul stond op. Hij moest even zijn ogen sluiten omdat er iets inwaaide. Hoe zag het er hier overdag uit, was het een zwijnestal?
Dan waren nu twee zwijnen thuisgekomen.
Zij hadden de armen om elkaars schouders en zongen.
Zo stonden zij op de drempel van de serredeur.
Vooral Begoresj zong, hij kende het lied niet, het was waarschijnlijk ook geen lied, hoogstens een Pjilnokse middeleeuwse wijs met een eigen tekst die over olifanten ging. Of over muizen in het hoofd van de dichter.
Waar moest Asquit over zingen? Hij sprák al zoveel.
Asquit lalde op de wijs van Begoresj.
| |
| |
Daarna gooide hij met kracht het lege glas op de grond, waar het gewoon wegrolde.
Toen stapten zij de regen en het onweer in.
Er was gras voor de serre, als ze maar niet te ver liepen, ze gingen recht vooruit, daarbij hun voeten hoog, te hoog, als gekken optillend en lallend tegen het geluid van de regen in, zodat hun stemmen steeds zwakker werden, alsof zij al wie weet hoe ver weg waren.
- Gossep, zei hij nerveus. Ze lopen de rots af.
- Ben je gek.
- Zíj zijn gek!
Hij hoorde hun stemmen niet meer. Hij aarzelde, hij moest ze redden.
- Blijf hier! schreeuwde Gossep, terwijl ze hem vastgreep. Jij bent even krankzinnig! Laat ze maar lopen! Laat ze maar neerstorten! Die idioten met hun rotzooi! O God, laat ze neerstorten!
- Wat heb je? vroeg Paul nog zenuwachtiger; hij stond hier niet voor in, dit was een tuin met gekken die elkaar pijn deden en lieten doodvallen.
- Maak je niet zo zenuwachtig, zei Gossep opeens dichtbij zijn oor. Maak je niet druk Paul over die etters. Die lopen zich heus niet te pletter, die vinden het veel te leuk een normaal mens schrik aan te jagen. Zie je hem daar? Henri Asquit. Word maar nooit als hij. Vroeger, net als jij is hij geweest, iedereen kon hem bang maken en hij ontmoette Peter Begoresj, ze kwamen hier samen. Ik houd van Henri Asquit. Hij was net als jij, hij moest hier de weg nog leren kennen, hij had zoveel met zichzelf te bespreken, hij zag overal spoken, je kent dat wel, zo zijn ze alletwee geweest, hij en Peter. Vroeger, twintig jaar geleden, toen was die wel anders, toen liep hij niet als een malloot door de regen.
Het onweerde krakend. Wat kon hem dit verhaal schelen. Ze vertelde het niet met tranen in haar stem, meer zakelijk, alsof het haar alleen ging om de informatie.
| |
| |
Hij keek nog eenmaal de tuin in waar het fanatieke stel rondstampte en nat werd zodat zij straks als geslagen honden maar zonder drank zouden arriveren. Er stond nog.
Hij greep Gossep om haar middel en fluisterde:
- Helena, Helena.
Ik wil je paard van Troje zijn. Hij moest lachen, hij hield het in.
Hij likte haar oor.
- Voor het open raam, zei hij. Vlakbij het onweer.
- Ah, zei Helena Gossep. Wat ben je toch romantisch Paultje. Voor het open raam en in je blote kont, alweer, alweer.
Hij trok aan haar broeksband. Zij grinnikte opnieuw, hoe onaangenaam kunnen mensen grinniken, hij zou haar hierom kunnen haten.
Om te haten was het nu niet precies de tijd. Hij wist dat het deze keer veel beter zou gaan, hij maakte een snelle, harde leerschool door, hoe zou hij zich morgen voelen, tegenover Rufus bijvoorbeeld?
Gossep kreunde onder hem. Het duurde ook veel langer. Zij sloeg haar linkerarm uit, alsof zij een verbazend grote vlieg ving.
Zijn knieën drukten pijnlijk tegen de grond. Hij likte haar oor en fluisterde plichtmatig (al het andere ging ondertussen door):
- Helena, Helena.
Daarna voelde hij zich alsof hij moest huilen. De zak met winden van Aeolus veranderd in emoties. Kon je het niet zo uitleggen dat Odysseus klaar kwam en de wereld zag vergaan of de mogelijkheden tot het vergaan van zijn wereld overzag?
Een storm in een glas water. Hij maakte geluiden als een schaap, hij lachte, hij wist dat:zijn lach helder was en dat dit niet waar was, dat hij dat alleen dacht en voelde, wat het waar maakte.
| |
| |
Het gezang kwam terug en was opeens verdwenen.
De wind was haast een orkaan.
Hij zoende Gossep en Gossep zei:
- Ophouden Paultje. Ophouden nu.
Hij kuste haar op haar wang.
Toen op haar ogen; er waren geen tranen over haar wangen gelopen, haar ogen smaakten zout. Als haar nu iets overkwam zou hij huilen. Hij hield niet van haar, hij lag alleen bij haar omdat zij dit toestond, maar omdat zij dit toestond en even (een in de tijd te verwaarlozen ogenblik) gekreund had, zou hij zo altijd bij haar willen blijven, maar tegelijk wilde hij hier vandaan.
- Zo is het met Henri gegaan, zei Gossep, terwijl zij zich onder hem vandaan wurmde. Maar je bent een lieve jongen en je kunt altijd komen. Dit is helemaal niet grappig en je zult er nooit verhalen over kunnen vertellen. Hoeveel verhalen hij ook heeft, die gek daarbuiten, dit heeft hij nooit verteld. Het onweerde toen niet, het was zomer, midden op de dag op het grasperk. Elk ogenblik dacht je dat er een leverancier zou komen, maar ook die hadden die middag de bescheidenheid weg te blijven.
- Mag je hem nog steeds graag? vroeg hij, zijn arm om haar heen slaand.
- Ik houd van hem, zei Gossep. Ik houd verschrikkelijk veel van hem.
Het zingen nam nu toe.
Zijn ogen trilden van vermoeidheid. Asquit en Begoresj kwamen wazig naar hem toelopen door de tuin, niet langer met de armen om elkaars schouders en lallend, maar vrijwel door hun knieën zakkend, doorweekt, zwijgend, met ingevallen, druipende gezichten.
- Een handdoek, zei Begoresj op klagelijke toon.
Eerst moest hij lachen. Hij stond op.
Daarna leek het alsof de helft van hun gezamenlijke droefheid over hem kwam als een nieuw onweer, ontstaan
| |
| |
uit het oude waar Asquit en Begoresj in hadden gewandeld.
Gossep stond een paar passen achter hem.
- Vuile schoften, siste zij halfluid. Verzuip rothonden.
|
|