naam is Senkar. Ik kwam hem zojuist tegen, hij zoekt u. Hoe vindt u mijn cabaret? Soms denk ik dat het te moeilijk is. Wat vindt u daarvan?
- Voor zover ik kan beoordelen is het begrijpelijk, zei Paul.
- En heeft u gelachen?
Paul knikte.
- Vrienden van Asquit, zei Senkar. Allemaal datzelfde gevoel voor humor. Mag ik u op iets trakteren?
- Ik ben al getrakteerd, zei Paul.
- Dat is goed, zei Senkar knikkend. Gastvrijheid stel ik op prijs. Hoe heet u?
- Paul, zei hij.
- Paul, herhaalde Senkar bedachtzaam. Paul, Paulus. Om hem te bekeren was een engel nodig. En voor jou, Paul?
Hij stak zijn hand uit.
- Je geeft een slap handje, zei hij. Dat is niet erg mannelijk. Het kan mij niet zoveel schelen. Ik word omgeven door mannelijkheid, maar je meisje...
- Ik heb geen meisje, zei hij.
- Ik zou me toch maar eens oefenen in het geven van betere handen, zei Senkar glimlachend. Wie weet is het nog in je voordeel.
Paul haalde zijn schouders op.
- Wij hebben met uw vriend Henri al heel wat meegemaakt, zei Senkar.
- Bent u de aanvoerder? vroeg Paul.
- Ach, zei Senkar. Ik heb het aanvoerderschap nooit zo geambieerd. Ik zou mij liever onttrekken aan elke strijd. Wij hebben hier op wacht gestaan tijdens de oorlog. Geen vijand gezien en toch vroegen wij ons af hoelang het sprookje van ons leven zou voortduren. Voor ons was zelfs de dood een fantasie.
- Misschien is dat nog erger, zei Paul.
- Dat is onzin, zei Senkar hard. Weet je zelfs bij benade-