schoppen; de dagelijkse goederentrein stootte dichtbij zijn gegil uit.
Onmiddellijk rende een klein meisje tegen hem op, schreeuwend ‘opzij, hopsa, hopsa!’, en hij bedacht dat hij kleine meisjes dit soort dingen nooit eerder had horen roepen. Op hetzelfde moment reed een jongen op een fiets voorbij. Aan de spaken had hij een ratel, vervaardigd met behulp van een schoensmeerdoosje, elastieken en een halve knijper.
- Hallo, zei Ellen. Ik begin juist de weg kwijt te raken in dit rotzooitje.
- Hallo, zei Paul blij. Ik was al bang dat ik een steen op mijn kop zou krijgen.
- Je bent toch geen kat, zei ze lachend.
Zij konden hier twee wegen inslaan. Hij telde zijn knopen.
- Laten we naar links gaan, zei Ellen. Mijn gevoel zegt het.
- Je kunt je gevoel beter afzetten.
- Waarom?
- Nou eh, ik zei het zo maar.
- Zo maar, herhaalde Ellen peinzend. Zo maar heeft rare consequenties waar je nu naartoe gaat. Ik heb een broer...
- Heb jij een broer? vroeg hij geduldig.
- Ik heb inderdaad een broer, zei ze venijnig. Die hebben ze ook in elkaar geslagen. Hij zei dingen die hij niet kon verantwoorden. Over politiek. Er was een oudere jongen, daar begin je heus niets tegen. Die jongen zegt: hoe heet jij? En mijn broer een beetje dronken zegt: lul. Die jongen buigt zich naar hem toe en fluistert: ken jij dat spreekwoord van die porseleinkast?
Zij wachtte even op dit spannende punt en keek hem aan, totdat hij rood werd.
Zij legde een hand tegen zijn mouw.
- M'n broertje was pas zeventien, toch had hij al een vrouw gehad. Nou ja, wat is hebben, nietwaar op die leeftijd.