- M'n kop, antwoordde Paul.
- Ach z'n kop, zei het meisje. Bij mij gaat het nu een beetje over. Ik ga maar terug met de trein over zeven jaar.
- Vakantie, zei hij met een dikke tong.
- Ik huur een helikopter, zei het meisje. Ik heet Ellen. Ga je hier studeren? Je doet me denken aan een handelsreiziger die ik gekend heb.
Hij knikte lusteloos.
- Mijn vader was ijzervreter, zei Ellen. Van hem heb ik een maag van beton.
Zij lagen beiden met hun hoofd op de reling en keken naar het plaatsje en de kust die steeds dichterbij kwam, zodat zelfs bomen los kwamen te staan van andere. Huizen kregen schoorstenen.
- Het zou daar nooit vriezen, zei Ellen. Zie je die daken? En ik heb het nu ook koud. Hoe laat is het?
Hij keek op zijn horloge.
- Kwart voor negen, zei hij.
- We hebben allebei geen jas.
- Ik stikte in die kooi, zei Paul. We lagen met acht man.
- Soms wou ik dat ik met acht man lag, zei Ellen. Ik ga eens naar mijn koffers kijken. Zie je nog wel.
De kust naderde snel, hij had geen zin om ook met koffers door de nauwe gangen te gaan slepen. De zon voelde hij nu voor het eerst, een prikkelend gevoel in zijn nek, nog niet stekend, het zout in zijn huid persend.
Nog meer lijkbleke of zeegroene schimmen wankelden voorbij. Het schip reed nu werkelijk al te gek over de golven, steigerend als een jong paard; af en toe viel iemand tegen hem aan, soms gleden twee gearmden over reling en boei heen de zee in. Het was inbeelding, maar niemand zou het iets kunnen schelen.
Hij wachtte op zijn vriend Rufus. En toen hij hem niet vond en iedereen steeds zenuwachtiger werd, maakte hij zich ook maar los van zijn veilige plaats bij het water en