Dan kom ik aan, als het schikt
(1979)–Chr.J. van Geel– Auteursrechtelijk beschermdDrie brieven aan Nescio
[pagina 2]
| |
Chr. J. van Geel en Nescio in een bootje, augustus 1952
| |
[pagina 7]
| |
[I]Groet, 19 sept. '52
Beste Mijnheer en mevrouw Grönloh,
Hè, he, 't is klaar, het aan ommezijde.aant. Een paar regels wilden niet zo gauw lukken en dan gaan er gauw een paar dagen mee heen. Ook had ik het druk met allerlei ‘kwesties’ (meisjes). Ik was wel drie dagen jarig:aant. verwijl nu eenmaal graag bij ervaring en als de koek zoet is, kan de koek niet op. In Hoorn was het fijn met een uitzicht op het Hoornse Hop zoals we hier in Groet, waar het toch ook wijd is, niet kennen. Die strook land met vage boompjes en torentjes als einder. En een lucht, haast niet echt meer, zo, van 't uiterste hemelgewelf tot aan de horizon en de weerspiegeling in het water, één, onmerkbaar veranderend, stil geheel. Zo monumentaal als de mooiste huisjes uit de 17de eeuw. Het past prachtig bij elkaar. Van Enkhuizen wist ik dit al. Daar is het stadje zelf serener, minder armetierig, lawaaiig, zoals Hoorn hier en daar. Gaver en echter in Morpheus' armen, meen ik. Die zee, zeien ze, die gaan ze dempen. Daar had ik meer van gehoord, maar nooit oog in oog met de veroordeelde. Heemschutters (ik sprak er een paar) vergallen je het genieten: ‘daar wàs dat en dààr bouwen ze nu dit, zo was het toen’, etc..Men gaat door hun liefde, het liefst huilend door waar het nog leuk is. In de buurt van Bontekoe's vader's graf, in een Saenredamse kerk, las ik: Laat hem lopen die lopen lust-mijn tijt is verlopen-ick legh in rust. | |
[pagina 8]
| |
In de week na de 21ste kom ik in A'dam. Dan kom ik aan,
dàg, Chris | |
[pagina 9]
| |
Dank-woord aan Nescio en zijn vrouw voor hun verjaardagsgeschenkaant. (12-9-'52)Vertedering zag ik in bokkesprongen vluchten
zichzelf verwonderend ontwijken 'in een gedicht:
ik haak hun armen niet uit die gespreide luchten,
ik laat hen staande slapen in hun bed van licht.
Ik ken maar één boeket dat ik zou willen schenken
als het te schenken en Uw klein hofaant. ruimer was:
in Hoorn aan 't einde van de Breed staan in het gras,
in 't schaars gras van de dijk drie bomen rijk te wenken.
U die veel beter weet dan ik hoe zij daar staan,
geworteld in het licht, afzonderlijk ontstaan,
verstrengeld in elkaar, vervlochten in hun denken
tegen een lucht doorzichtig voor dat doel geschikt,
U zal begrijpen dat het mij heeft afgeschrikt
om anders dan gedroomd met hen U te bedenken -
U die vast eer, gelijk een beest door hemels koren
verlokt, dat in het licht hij ried achter de bomen,
- wel niet met huid en haar, doch in de geest gestrikt, -
gestrikt werd eer dan ik, wellicht daar óók moest dromen
daar Achter op het Zand hoog op de vest van Hoor'n,
van bomen binden tot een tuil om weg te schenken,
van zich gevangen overgeven in hun sprenkels
van takken, galgen, wind en licht en loof en lussen,
van onbereikbaar nooit genoeg te kunnen kussen
altijd hetzelfdeaant. in een ander vergezicht -
U dank 'k en Ossieaant. dank ik in dit dank-bericht.
|
|