De Zwarte broeders
(1929)–Richard P. Garrold– Auteursrecht onbekend
[pagina 270]
| |
Slotwoord.Velen van jullie zullen wellicht graag weten, hoe 't verder met de personen uit ons verhaal is gegaan, en daar ik er me niet wil afmaken met alleen maar te zeggen: ‘Ze leefden gelukkig tot hun dood,’ moet ik voor een ander slot zorgen. Daarom voeg ik hier nog eenige aanteekeningen bij over de verdere loopbaan van degenen, met wie we ons reeds lang hebben bezig gehouden. Ik zal met den waardigsten persoon, den Hoogeerw. Heer Dr. Zampa, beginnen. Korten tijd na de hier vertelde gebeurtenissen legde hij z'n professoraat neer en ging als missionaris naar Zuid-Afrika. Velen scheen dit onbegrijpelijk, maar alleen omdat ze Dr. Zampa niet van nabij kenden. Na vele jaren moeitevollen arbeid in de missie werd hij Monseigneur Zampa en is nu Apostolisch Vicaris van het Gomba-district en titulair-bisschop van Hippontopolis. Ze zeggen, dat hij in Rome in hoog aanzien staat, en een vooraanstaand medelid der Curie moet zich (na een lang onderhoud met Z.D.H.) hebben uitgelaten, dat de bisschop van Hippontopolis een heel voornaam kerkvorst is. Pater van Beek is helaas dood. Hij stierf aan longontsteking. Hij lag juist op z'n uiterste, toen de leerlingen in de morgenrecreatie op de speelplaats stormden en het gezoem der jongensstemmen was 't laatste, wat hij op deze planeet hoorde. Z'n dood was zeer zacht. ‘Mijn jongens zullen me uit het vagevuur helpen,’ bracht hij er nog met met moeite uit, voor hij stierf, en 't is te hopen, dat hij zich niet vergiste. Eenigen hunner deden ten minste wat in hun vermogen was. - Mijnheer Donders - om een trap lager te gaan - is nu Rector aan 't instituut ‘Reewijk’, waar hij weinig les geeft, maar in plaats daarvan stapels proefwerk corrigeert, zoo fijn en nauwkeurig als ooit. | |
[pagina 271]
| |
Mijnheer Tromp is nog leeraar aan onze school en is zoo mogelijk nog beminnelijker als vroeger. Van de lager staande persoonlijkheden zullen we met Tom beginnen, die een goede positie kreeg. Hij zit nu in de firma van Oom Sjaak. Z'n ziekte had een heel eigenaardige uitwerking. Terwijl hij vroeger in de wiskunde maar zwak was, werd hij na z'n herstel een der eersten in dit vak, en toen hij in de hoogste klas zat, stond hij bij Fennema niet achter en streed met hem om den eersten prijs. Misschien werden de wiskundige cellen van zijn hersens door zijn avontuur in den kelder tot levendiger werkzaamheid geprikkeld en wellicht worden nog ooit, als de opvoedings-methoden wetenschappelijker ontwikkeld zijn, jongens en meisjes, die in dit hoogst gewichtige vak zwak zijn, op gelijke wijze behandeld. Tom kreeg een beurs voor de universiteit, waar hij met glans z'n studiën maakte. Een verhandeling over den dubbelen standaard, die hij in een handelswetenschappelijke vereeniging voorlas, werd daarna in druk gegeven en kan voor 't gering bedrag van één kwartje door de uitgevers ‘Goossens en van Ham’ thuisgestuurd worden. 't Zal niet moeilijk zijn om een exemplaar te krijgen, daar ze geen gretigen aftrek vond ondanks de ‘Economist’ 't werk als veelbelovend prees en de ‘Statistische Revue’ verklaarde, dat ze de volgende werken van mijnheer Brans met belangstelling tegemoet zag. Oom Sjaak was 't voornamelijk, die meerdere exemplaren kocht om aan z'n kennissen cadeau te doen. Z'n verhouding tot Tom was na diens ziekte heel en al veranderd. Hij scheen een nieuwe belangstelling voor z'n neef opgevat te hebben. Met steeds klimmende trots waakte hij over z'n levensloop en bood hem na 't einde van z'n studiën een zeer goede plaats aan op z'n eigen bureau, een voorstel, dat Tom met beide handen aannam. De jonge man gaf weldra bewijzen van in 't oog vallende vakkennis en werd bij gelegenheid van z'n huwelijk tot vennoot benoemd. Hij zal nog eens een rijk man worden: | |
[pagina 272]
| |
want Oom Sjaak maakt er geen geheim van, dat hij z'n neef tot erfgenaam heeft bestemd, en Tom zal, als Oom Sjaak zich uit z'n zaak terugtrekt, 't hoofd der firma zijn. Hij huwde met een dame, die jullie al kent: Juffrouw Suzanna Maria Mooren, dochter van kommandant Mooren, nu reserve-officier der Koninklijke Marine, en de huwelijksvoltrekking, die in de St. Stefanuskerk plaats had, was schitterend. De heele bemanning van de ‘Sumatra’ (kapitein Sjaak Mooren) en van de ‘Goede Hoop’ vulde bijna 't heele schip der kerk. De ‘Goede hoop’ telde toen twee broers der bruid onder haar bemanning; want haar eerste officier was niemand anders dan onze oude Willem, en Paul maakte op 't zelfde schip z'n leertijd af. De vader der bruid was in groot tenue en zag er schitterend uit. Bovendien werd 't geleide der bruid gevormd door een deftig, kleurrijk gezelschap, wijl er zich zooveel heeren in uniform onder bevonden; maar geen enkele verschijning kon de vergelijking doorstaan met de moeder van den bruidegom. In 't verslag over de huwelijksplechtigheid, dat de lokale bladen gaven, waren twee volle kolommen gewijd aan Mevr. Clementina's kostuum. Behalve Mevr. Clementina was er van den kant des bruidegoms Oom Sjaak, dien de ongewone atmosfeer eener katholieke kerk wat zenuwachtig maakte, en tante Marie, die haar kostbaar kleed niet met 't noodige zelfbewustzijn droeg, en vrouw Bastings, die achteraan had plaats genomen en de heele plechtigheid almaardoor weende tot groote ergernis van vrouw Martens, die naast haar zat en gekomen was om te genieten. Niets ontbrak. Zelfs niet de rijst en de oude schoen, die vrouw Martens in een groot pakket op d'r schoot had liggen.Ga naar voetnoot1) Ze had een tamelijk verre reis moeten onder- | |
[pagina 273]
| |
nemen om de bruiloft bij te wonen. Enkele jaren geleden had ze namelijk den dienst bij Oom Sjaak opgezegd om 't huishouden te doen bij haar zoon, stationchef van een voornaam kruispunt in ons land. Hij was weduwnaar geworden en vrouw Martens had zich nu met de verzorging en opvoeding van z'n zeven kinderen belast. Onder de gasten, die in nummer 5 van de Rozenstraat deelnamen aan 't bruiloftsontbijt, waren professor Fennema, die heel geleerde verhandelingen over - ja ik zal 't maar niet zeggen, want daar snap jullie toch niets van - geschreven had, die nog kort geleden groot opzien baarden, en mijnheer Alexander van der Aa. Mijnheer van der Aa's feestgeschenk voor 't jonge paar bestond uit een prachtig tafelcouvert. Alexander is handelsreiziger voor een wijdberoemde firma en gaat door voor een harer bekwaamste beambten. Z'n haar is nog geelblond en golvend, en met de jaren heeft hij er nog een vollen knevel van dezelfde kleur bij gekregen. In de school was z'n loopbaan ten slotte niet zoo schitterend, en hij stelde z'n tante en z'n zus teleur, die gehoopt hadden, een beurs voor hem te krijgen. Hij kreeg echter niets dan een hoop welverdiende standjes voor verregaande, onverbeterlijke luiheid. Een jaar nadat Willem z'n zeemansleertijd begonnen was, verliet Alexander de school onder roemlooze omstandigheden, bij welke gelegenheid Pater van Beek gezegd had, dat Alex toch als een kat nog altijd op z'n voeten terecht zou komen, en dat was inderdaad zoo. Zonder eenigen steun van anderen kwam hij in de handelswereld bijna even snel vooruit als Tom, en was om dezen tijd een welgesteld man, zooals z'n mooi geschenk, z'n fijn grijs kostuum met een orchidee in 't knoopsgat, de gouden manchetknoopen en de elegante laarzen den nauwkeurigen beschouwer duidelijk bewezen. Z'n tante en juffrouw Aagje, nu hoofdonderwijzeres, die ook onder de bruiloftsgasten waren, hielden hem voor den schoonsten man onder de aanwezigen en misschien niet ten onrechte. | |
[pagina 274]
| |
Daar alle bruiloftsontbijten min of meer op elkaar lijken, zal ik een nauwkeurige beschrijving daarvan maar achterwege laten. Er werden vele speechen afgestoken, waaronder die van Oom Sjaak uitblonk. Alexander oogstte stormachtigen bijval met z'n humoristische schildering van de spaarpot-affaire uit den ouden tijd, en alle waren 't er over eens, dat 't een zeer roerend, romantisch avontuur geweest was en waren verrukt over Alexanders bescheidenheid, die zich zelf als den booswicht van 't stuk teekende. De huwelijksgeschenken, die in een kamer van de bovenverdieping uitgestald waren (in de voormalige kinderkamer, waar Paul en Suzanna hun nachtelijk onderhoud gehad hadden) werden natuurlijk ook bewonderd. Het portret van Suzanna, door Mevr. Clementina geschilderd, en de juweelen, die Oom Sjaak aan de bruid schonk, oogstten bizonderen lof. Toen eindelijk 't tweespan voorkwam, speelden er zich in de gang aangrijpende tooneelen af, en 't gelukkige paar verdween in 't rijtuig, waarvan 't portier door den eersten officier der ‘Goede Hoop’ werd toegeslagen. Hem viel de laatste omhelzing der bruid ten deel, een omhelzing zoo warm en hartelijk als die van Suzanna van voorheen, en de bruidegom vatte z'n hand met een druk, die hem aan 't lijden van den bewusten nacht herinnerde. En toen eindelijk 't rijtuig wegreed, keerde de eerste officier niet terug in 't huis, maar stapte naar de dokken en bracht de rest van den dag en den heelen nacht alleen door in z'n kajuit op de ‘Goede Hoop’, meer sigaren rookend dan goed voor hem was. Want ofschoon hij zich ook over 't geluk van het jonge paar verheugde, wou hij toch in deze uren geen mensch zien. 't Was hem net, als had hij met één slag z'n besten vriend en z'n trouwe kleine zus verloren. Om gelijksoortige redenen reed ook Mevr. Clementina alleen naar huis en sloot zich in haar slaapkamer op. Zelfs vrouw Bastings, die deelnemend een tas cacao presenteerde, vond geen gehoor. | |
[pagina 275]
| |
Alexander bracht den avond rustig door in z'n hotel en dacht zeer veel aan een zekere jonge dame Johanna Bergmeyer. Hij zal, naar ik hoop, nog dikwijls aan haar denken; want zij is een verstandige jonge dame, met een vasten wil, die een huishouden goud zou weten te besturen en Alexander er toe zou brengen een gemoedelijke pijp te rooken, in plaats van die afschuwelijke, dure cigaretten, die hij tegenwoordig een ongelooflijk aantal rookt. Tom en Suzanna installeerden zich eerst in villa Maria, trokken echter eenige jaren later in ‘Huize Schaarhout’, dat op eenigen afstand buiten de stad ligt op eigen terrein, en een bekoorlijk uitzicht heeft op de rivier en op de voorbijgaande schepen. In dezen tuin heeft de ‘zwarte broederschap’ al menige bijeenkomst gehouden en zal die zonder twijfel nog dikwijlder houden, en in deze gezellige woning leven Tom en Suzanna zóó gelukkig, als je op deze onvolmaakte wereld met haar veranderlijk klimaat maar zijn kunt, en een aantal Tommies en Suzanna's, tweede uitgaaf, zorgen er wel voor, dat 't hun niet aan tijdverdrijf ontbreekt, en als ik hun lotgevallen nog verder zou vervolgen, zou ik me in de avonturen van een zekeren Thomas Clemens Brans verwikkeld zien, die al in de voorbereidende klas zit en we zouden een nieuw boek kunnen beginnen, wat in ieder opzicht jammer zou zijn. Of dokter Bellamy z'n belofte inloste en een reis op Willems schip maakte, weet ik niet; maar ik zelf had die eer, en was niet weinig trotsch, als ik naar believen in de kajuit van den kapitein - hij is nu kapitein Willem - de kaartkamer en andere heiligdommen in en uit gaan en op een luien dekstoel, die daar voor mijn gemak klaar stond, de sigaren van den kapitein rooken kon. Tijdens den overtocht hadden we tamelijk stormachtig weer. Een medepassagier maakte me bij die gelegenheid de opmerking, dat onze kapitein een zeer kranig, vertrouwd zeeman was. Ik stemde daar volkomen mee in en voegde er met een lichte opwelling van trots bij: ‘Hij is een | |
[pagina 276]
| |
oud-leerling van mij.’ (Nu is eindelijk 't geheim verraden.) ‘Is dat waar?’ zei m'n medepassagier. ‘'t Is dan toch wel interessant leeraar te zijn.’ ‘Ja,’ antwoordde ik, getroffen door 't origineele van die opmerking. ‘Ik geloof, dat u gelijk hebt. 't Is verbazend interessant.’ |
|