Op de prediking van 't Euangelium onder de Heidenen.
14. Klink-dicht.
DE schelle heil-bazuin met een verheugd geluid,
Verkondigt nu het jaar van Godes welbehagen.
De dikke afscheids-muur is plotslijk nêergeslagen;
Het Heidendom vermeert de praal van Christus s Bruid.
Maak, maak uw' tente wijd, breid uw' voorhangsels uit;
Gy, die eerst kinderloos, en eenzaam, zat te klagen.
Uw kroost werd u op arm en schouder toegedragen.
De plaats is veel te nauw, als dat die het besluit.
Hoe lievlijk zyn de schrêen van Godes vrêe-gezanten,
Die nu in ieder rijk 't oprecht geloov voort planten:
En van het eind der aard verzaam'len Christus s zaad.
O grondeloos geheim, van Gods al-wijze wegen!
God laat het Jodendom, om dat het hem verlaat.
En 't eerst-verworpen volk heeft God, tot God verkregen.
Onder 't O.T. wierd het jubel-of vry-jaar door 't steken der bazuinen (de Joden willen van een rams-hoorn) verkondigt, zo is ook het geestlijk jubel jaar van 't N.T. door de prediking van 't Euangelium verkondigt, en Joden en Heidenen zonder onderscheid, tot de vryheid geroepen, waar op Jezaia ziet, als hy Christus op 't 61 Kap. sprekende invoert, en zeggen doet, dat hy was gezonden om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heren, den gevangenen vryheid, en den gebondenen opening der gevangenis. Nergens byna is de schrivt overvloediger in, als in 't voorzeggen dat de Heidenen moesten geroepen werden. Jezaia vertoont dit deftig onder de verbeeldinge van Saras tente, die uitgebreid moest werden, om den overvloed van kinderen die sy, eerst onvrugtbare, kreeg. Vergelijk Jezaia 54. met Galat. 4. Op 't 49 Kap. van Jezaia werd beloovt dat de zonen en dogteren, dat is gelovigen, zouden gedragen werden op armen, en schouderen; en dat de plaats, door den groten toevloed, te nauw zoud zijn. Op 't 52. Kap. van den zelven Profeet, werd gezegt, dat het goede, dat is 't Euangelium, en de genade Gods, in Christus bewezen, zoud geboodschapt en verkondigt werden op de bergen, dat is in alle koningrijken. Paulus spreekt 'er van als van een geheim, en diepte des rijkdoms, beide der wysheid, en der kennisse Gods, dat hy de Heidenen, die eerst zonder God, dat is buiten syn verbond leevden, nu heeft aangenomen, en de Joden, die syn volk waren, om haar ongehoorzaamheid heeft verworpen. Rom. xi.