Op den Doop des Heilands.
5. Klink-dicht.
Johannes de Doper spreekt.
Treed verder niet, houd stal, zoud ik myn Heiland dopen?
Geen oorsprong van genâe 't genade-zegel past.
Die niet en is belâen, die kan niet zyn ontlast.
Ik ben niet waardig, Heer! uw' voet-zool-band t'ontknopen.
Doop my met uwen Geest, en doe uw' volheid open.
Door uw' genâe alleen de heil-genade wast.
Die u als zondaar doopt zig al te grov vertast.
Uw' vuur-doop doet voortaan myn doop ten einde lopen.
Wat dringt gy langer aan? ik weet, wie dat ik ben,
En gy weet, dat ik ook uw' grote waarde ken.
Dies bid ik sta, ai sta, en wilt niet verder treden.
Maar wat belet my doch? uw' wil is my een wet.
Nu gy de droeve plaats des zondaars komt bekleden.
Zo draagt gy, wel te recht, het teken van syn smet.
Johannes de Doper doopte veel menschen, gelijk d'Euangelisten getuigen, in den Jordaan, en trok haar af van hare dwalingen, daar het Jodendom, mede zwanger ging, dat sy namelijk door de gerechtigheid die uit de wet is, door 't onderhouden van de wet, zouden gerechtveerdigt worden, en bragt haar tot belydenis van haar misdaden, en het geloov in den Messias, die nu kwam. Zo wierden mannen, vrouwen, en kinderen, van Johannes gedoopt, even gelijk de Joden gewoon waren hare Joden-genoten, dat is Heidenen, die Joden wierden, te dopen. Onder dien genen, die tot Johannes kwamen verschynt zelvs Christus, die mede als d'andere in 't water gedompeld, en gedoopt wil zyn, doch Johannes wil het niet gedogen, erkennende de waardigheid van Christus, en syn eigen geringheid. Christus die niets mitsdreven had, had geen bekering van noden, en het onbevlekt lam, konde niet gezuivert werden. Nogtans dringt Christus 'er op aan, en wil gedoopt zyn, om alzo te betonen, dat hy de ware Hogepriester was, die onder 't O.T. wierd door wassinge, en zalving, ingehuld; gelijk ook Christus is ingehuld, door den doop, en den H. Geest, die op hem was, volgens Jezai. 61. en die meermalen een zalve genaamt werd, vergelijk Psal. 45. met Heb. 1. Christus moest ook tonen, dat hy het hoofd van de gelovigen van 't N.T. was, die alle moeten gedoopt werden, om te betuigen, dat sy in haar zelven onrein zyn, en afgewasschen moeten werden in 't bloed van Christus. Openbaring 1. en zo is de doop een teken van onze onreinheid, maar te gelijk ook een onderpand van Gods genade, ons in Christus bewezen. Nadien dan Christus zeer aandrong om gedoopt te zyn, zo staat het Johannes eindlijk toe, hoewel by betuigt, maar een slaav en dienaar van Christus te zyn, als hy zegt, dat hy niet waardig is syn schoenen na te dragen, gelijk by Matth. 3. staat, of gelijk hem Lucas sprekende in voert, dat hy niet waardig is den riem van syn schoen t'ontbinden, dat is syn dienstknegt te wezen, welkers pligt het was alles wat haar
Meester tot baden van noden had, na te dragen, haar t'ontkleden, de schoenen uit te doen, en te zalven; en na het baden, weder aan te kleden, en de schoenen aan te doen, indien de dienstknegten Heidenen waren, om dat van Canaän was gezegt, dat hy een knegt der knegten, dat is zeer gering zoud zyn, Gen. 9.