Op de Kinder-moord van Bethlehem.
4. Klink-dicht.
Rachel spreekt.
Ah! kind'ren, kind'ren ah! legt gy in 't bloed versmoord,
En heeft een wrede kling uw' levens-draad gekorven!
Ik heb u nauw gebaart, en zyt gy reeds gestorven.
Ah! ah! was ik met u, of in uw' plaats vermoord!
Hoe leev ik? neen die hand heeft my het hart doorboort,
Die u den dood-steek gav; ik heb bedrukt gezworven,
Ik heb geschreid, gesmeekt, maar geen genâe verworven.
Die 's kind'ren lach veragt, geen moeders bêe verhoort.
Bloed-dorstig Joods-gezag kan u een kind vertsagen;
En legt een zuigeling uw' trotse heersch-magt lagen?
O neen, gy snakt na bloed, en wilt u daar in bâen.
Maar woed, verniel, en dood, al berst ik uit in klagten,
Het kind, dat gy vervolgt, is uw geweld ontgaan.
En syn behoud alleen, zal al myn smart verzagten.
Rachel verbeeld de gelovige vrouwen van Bethlehem, om dat Bethlehem en de naburige landstreek bewoont wierd, van Benjamin, en Ephraim, zonen van Rachel. De gelovige Bethlehemitinnen, die Christus voor den waren Messias hadden erkent, door 't geen de Herders, en Wyzen van Oosten hadden verhaalt, dat haar wedervaren was, die Bethlehemsche vrouwen waren zeer bedrukt, als sy haar onnozele kinderen moesten zien vermoorden, maar dit vertrooste haar wêer, dat men Christus niet vond, en dat hy 't ontkomen was. Gelyk Jeremia had voorzegt dat hy, te weten Christus, met syn Ouders zoud wederkeren, uit des vyands land, uit Egypten, en een loon voor den arbeid of smart der gelovigen zyn, waarom God ook wil, dat de bedrukte vrouwen haar stemmen zullen bedwingen van geween, en haar ogen van tranen. Jerem. 31.