Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– AuteursrechtvrijHet Vyvde Kapittel.De Bruidegom komt in den hov, en beschrijvt den bloienden staat, daar hy dien in vind. 1.[regelnummer]
IK ben in myn vrugt-ryken hov gekomen,
Myn Zuster! myn Lievdwaarde Bruid!
De deugdzaamheid myns volks is een welriekend kruid,
Daar 'k heb behagen in genomen.
't Gelovig Heidendom is my als honing-raat,
'k Heb vreugde-wyn en-melk gedronken;
Ga naar margenoot+ Gods wil, is spys, en drank, die 't vroom gemoed verzaad.
Kom Vrinden, nuttig die, en werd met vreugd beschonken.
De Kerk, van vervolging verlost, werd door ketterijen en zonden bestookt, dies sy klaagt. 2.[regelnummer]
Zorgloosheids slaap beschoot myn geestlijk' ogen,
Maar 'k bleev op waarheids grond-slag staan.
Myn Lievste klopte, door der Leraars deugd-vermaan;
Op dat hy my zoud wekken mogen.
Op zeid' hy Zuster! Duiv! myn Schone! myn Vrindin!
Ga naar margenoot+ Zet, zet, de deur myns Rijks wijd open:
| |
[pagina 32]
| |
Breng veel die buiten zyn door uwen yver in.
3.[regelnummer]
Met ramp- en dwaling-dauw is nog veel volk bedropen.
Ik heb zeid' ik, myn kleed'ren uitgetogen,
En ben in 't maklijk nagt gewaad.
Hoe zoud ik open doen in dees gerusten staat?
Myn slaap-lust kan het niet gedogen.
Myn voeten zyn ontschoeid, myn werk is afgedaan;
Ik heb my nauw tot rust begeven,
En moet ik wêer terstond met kommer zyn belâen?
Men zoekt vergeevs na rust, als die werd steeds verdreven.
4.[regelnummer]
Myn Liev ging heen, toen hy niet door kond breken:
En ik voor hem geen deur ontsloot.
Hier door kreeg ik berouw, en overwoeg myn nood;
Gods Geest kan haast den mensch verweken.
5.[regelnummer]
Ik vloog ziel-yvrig op van wellusts weeldrig bed.
Om voor myn Liev de deur t'ontsluiten:
Met myrrh van naberouw was myn gansch hart bezet,
Als ik dagt, dat myn rust de kerk-groey had doen stuiten.
6.[regelnummer]
Ik deed de deur voor myn Beminden open;
Maar trof, hoe 'k zogt hem nergens aan.
De waarheid was verdraid, 't oprecht geloov vergaan.
Ga naar margenoot+ De dwaling elk in 't hart geslopen.
'k Bezweek, als ik herdagt aan 's Lievstens eerste taal;
Dies ging ik zuiv're Leeraars zoeken.
Ik bad, ah Liev! keer wêer, verhoed, dat ik niet dwaal.
Maar ah! myn Liev zweeg stil, en liet het volk blinddoeken.
7.[regelnummer]
Het ketter-rot heeft my op weg gevonden,
Dat rot, dat zelvs moest houden wagt,
En my voor dwaling hôen, heeft dwaling ingebragt;
Waar door myn leden zyn vol wonden.
| |
[pagina 33]
| |
Het nam den sluier, 't blijk van waar geloov, my af.
8.[regelnummer]
Kom, zoek myn Liev en vind g'hem zwerven,
'k Bezweer u, Salems kroost, zeg dat ik daal in 't grav,
Nu ik syn zuiver woord, en min bewys, moet derven.
De Geestlijke Dogteren van Jeruzalem, de gelovigen, die Christus niet volkomen kennen, vragen wie, en hoe, hy is. 9.[regelnummer]
Gy Vrouwen-praal, die ieder kunt bekoren,
Wat is uw' Liev, wat is hy meer,
Als enig aardsche Liev, des grootsten hoops begeer;
Dat gy ons hebt zo sterk bezworen?
De Bruid toont, waar in Christus meer is, dan d'aardsche Lievstens. 10.[regelnummer]
Myn Liev met Godheids licht en menschheids roodheid praalt;
Hy is een Here der heir-scharen.
11.[regelnummer]
Het alderdierbaarst gout niet by syn Godheid haalt;
Ga naar margenoot+ Syn glants schuilt onder 't vleesch, als onder zwarte hairen.
12.[regelnummer]
Ga naar margenoot+'t Al-merkend oog dringt door als duiven ogen,
Die nederzien tot op de kil,
Als 't helder spiegel-nat legt modderloos, en stil;
't Oog-appel-wit beloovt mêedogen.
Het wel-gesteld gezigt dat blyvt onwanklijk staan,
Als diamant in ringen-kassen.
Om syn verkoren volk gedurig gâe te slaan.
Dien zulk een oog bewaakt, dien kan geen kwaad verrassen.
13.[regelnummer]
Kruid-beddekens zyn syn gelievde wangen;
Lust-plaatsen, daar 't wel-riekend kruid
Van heil-genade wast, en spreid syn geuren uit.
Syn lippen zyn met myrrh' omvangen:
Syn leer verkwikt het hart, door syns Geests grote magt.
| |
[pagina 34]
| |
14.[regelnummer]
Syn sterke hand, die 't al moet dragen,
Krygt door de nagelen van syn verdiensten kragt.
Zo blyvt tapeet-werk aan zuil-ringen vast geslagen.
In syn God-en mensch-lievend' ingewanden,
Is zuiverheids wit elpen been,
Met lijdens rood robijn, gemengeld onder een.
Niets brengt syn Koningrijk te schanden,
15.[regelnummer]
Op Christen-deugd-pylaar het onbeweeglijk bralt.
Syn magt zal nimmermeer bezwyken.
Ga naar margenoot+ En voor d'aantreklijkheid van 's lichaams puik-gestalt,
16.[regelnummer]
Moet 't woud van Libanon, en alle seed'ren wyken.
Ga naar margenoot+ Syn zoete mond is niet dan enk'le zoetheid
Syn geestlijk-levend-makend woord,
Brengt niet als zegening, en ziel-verkwikking voort;
En hy is niet als vreugd, en goedheid.
O Salems geestlijk Kroost, zo is myn Liev, myn Vrind,
Zo veel is hy van groter waarde,
Als lievstens van der aard, die d'aardsche mensch bemint.
Van boven komt het heil, 't verderv komt van der aarde.
|
|