Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– AuteursrechtvrijHet Vierde Kapittel.De Bruidegom prijst de Bruid na de geleden vervolging, en roept haar van over al tot rust. 1.[regelnummer]
Hoe schoon zijt gy! hoe schoon zijt gy Vrindin!
Gy start gestaag op my, met uw' gelovig' ogen.
Ga naar margenoot+ Uw' vlegten, 't blyk dat gy zijt onder myn vermogen,
| |
[pagina 29]
| |
Neigen myn hart tot uw' eerbare min.
Gods kind'ren-schaar, 't hair van uw' Godlijk hoofd,
Blinkt als een geiten-drivt, in held're zonne-stralen.
2.[regelnummer]
Gelijke schapen by uw' Leraars niet en halen:
Haar zuiverheid gewasschen wol verdoovt.
Haar arbeids vrugt is een gewenschte praal;
Als 't schaap dat twelings werpt, die het gestaag omringen.
3.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Myn kruis-dood geevt u stof, om myn roem voort te bringen.
Gy voert een ziel-verkwikkelijke taal.
Uw' wangen met een schaamte-bloos bedekt,
Als g' uw' onwaarde, by myn gunst, gaat vergelijken;
Doen my, meer als 't verdeeld granaat-ooft, u, bekijken.
Ga naar margenoot+ De nedrigheid Gods milde gunst verwekt.
Uw' sterke hals die 't puik-hoofd onderschraagt,
4.[regelnummer]
Tart Davids wapen-burgt, daar helden waap'nen hangen,
Dien het geloov versterkt, die schroomt geen vyands prangen;
En heil-hoop maakt den bangsten onvertsaagt.
5.[regelnummer]
De heil'ge schrivt, uw' borst, vol waarheids melk,
Ga naar margenoot+ Kan Jood, en Heiden, aan een goed ziel-voedsel helpen.
Zo voed zog-voll' een hind twe zuigens-grage welpen.
De deugdb're spijs geevt deugden-kragt aan elk.
Ik zal in 't rijk, daar gy zijt lang verdrukt,
6.[regelnummer]
De held're vrede-dag doen door myn wraak-komst schynen.
Vervolgings nare nagt zal heugelijk verdwynen.
Geen ramp krenkt 't volk, dat God uit rampen rukt.
7.[regelnummer]
Gy zijt gansch schoon, myn Liev! gy zijt gansch schoon;
En onberispelijk in zuiv're leer, en leven.
8.[regelnummer]
Daal, daal van Libanon, wilt u by my begeven.
| |
[pagina 30]
| |
Ga naar margenoot+ Kom Bruid! ontvang uw' toebereide kroon.
Klim op den top van Amana, en ziet,
Ziet, ziet van Senirs kruin, en uit de nare holen,
Daar gy voor 't ongediert, 't verdruk-rot, legt verscholen.
Ziet hoe ik werk, op dat gy rust geniet.
9.[regelnummer]
Bevall'ge Bruid! die nimmer my verlaat,
Gy geevt my werkens-lust, door schitterende lonken,
Van het geloov, uw' oog, dat my doet gansch ontvonken,
En door uw' hoop, dat dierbaar hals-sieraad.
O Zuster! Bruid! bekoorlijke Vrindin!
10.[regelnummer]
Het heuglijkst aardsche goed moet voor uw' lievde strijken:
Gods-Geestes-gaven-reuk doet alle reuken wijken.
Niets evenaart uw' minnelijke min.
11.[regelnummer]
Uw' leer-mond druipt van waarheids honing-raat:
Uw' tong stort mild'lijk uit heil-melk, en honingstromen.
't Wel-riekendst, dat uit 't woud van Libanon kan komen,
Ga naar margenoot+ Wijkt voor den reuk van heil-en deugd-gewaad.
12.[regelnummer]
Gy zijt, ô Bruid! een digt-gesloten hov,
Ga naar margenoot+ Vol vrugtb're beddekens, daar heil'ge beken vloeien,
Die met Gods-gaven-nat den ganschen hov besproeien.
Ga naar margenoot+ De mensche plant, maar God komt wasdoms lov.
13.[regelnummer]
Uw' scheuten zyn een boom-rijk Paradijs,
14.[regelnummer]
Vol cyprus, nardus, en granaat-ooft, met veel vrugten,
En reukrig heelzaam kruid, waar in elk schept genugten.
De Christen-deugd is vrugtbaarheids bewijs.
15.[regelnummer]
O hoven bron! ô well' van levend nat!
't Welk uit den Heil'gen Geest als uit een berg komt springen,
Ga naar margenoot+ En door de gansche aard verkwikkelijk gaat dringen.
't Verstorven leevt, daar zulk een water spat.
| |
[pagina 31]
| |
De Bruid bid, dat de Bruidegom voltrekke 't geen hy in haar begonnen heeft, en haar syn H. Geeft nog meer geve, op dat sy hem nog meer behage. 16.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Doorway myn hov, lugt-zuiv'raar, Noordenwind!
Way vrugtb're Zuiden-wind! myn hov zal reuk verspreiden.
Kom Liev! met zegening u in uw' hov vermeiden.
Ga naar margenoot+'t Goed komt van God, dat God in menschen vind.
|
|