Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– AuteursrechtvrijHet Derde Kapittel.De Bruid klaagt, dat sy nog geen rust heeft gevonden, nog onder den Joden, nog den Heidenen, en werd alzo van haar vooroordeel verlost, vindende voor rust, verdrukkingen. 1.[regelnummer]
Ik zogt myn Liev, myn Vreugd, op 't rust-belovend bed,
In 't naarst van rampspoeds bange nagten,
Maar ah! ik heb vergeevs op rust myn hoop gezet,
Ga naar margenoot+ Ik wagte, 't geen niet was te wagten.
2.[regelnummer]
Dies stond ik yvrig op, en zogt myn Liev, myn Lust,
In alle steden, wyken, straten:
't Gansch aardrijk zogt ik door, maar nergens vond ik rust,
Als God niet werkt, kan vlyt niet baten.
3.[regelnummer]
De trouwe Wagter-schaar, die Gods gemeent' bewaakt,
Die kwam my op haar troost-reis tegen;
Waar is nu, zeid ik, hy, wiens min myn boezem blaakt?
Waar 's syn beloovde glants, en zegen?
4.[regelnummer]
Na een geringen tyd, vond ik hem, dien ik zogt,
Ik ben hem om den hals gevlogen:
Ga naar margenoot+ En bleev, in ramp, en druk, gestaag aan hem verknogt.
Op dat ik volk zoud winnen mogen.
Christus spreekt tot den Joden, door het uitvoeren, van 't geen hy te voren gedreigt heeft. 5.[regelnummer]
Halstarr'ge Dogteren van 't woest Jeruzalem,
Had ik u niet genoeg bezworen?
Had ik u niet verbôon, met een vergramde stem,
Dat gy myn Lievste niet zoud storen?
| |
[pagina 28]
| |
De Kerk onder den Heidenen vervolgd, na den ondergang der Joden, doet 'er veel verwonderd zyn over haar standvastigheid, en bekeert 'er vele, dewelke spreken. 6.[regelnummer]
Wat rook-wolk klimt daar op, uit d'eenzame woestyn;
Wie ziet men als brand-offer branden?
Geen myrrh'-nog wierook-geur kan God zo lievlijk zijn,
Als dat men om syn naam draagt banden.
7.[regelnummer]
De Vrede-Vorst rust in 't gelovig hart, syn bed:
8.[regelnummer]
En heeft het Jodendom verlaten.
Ga naar margenoot+ Een geestlijk krygers tal des satans magt belet,
Gods woord, haar zwaard, keert die haar haten.
Ga naar margenoot+ Het hemels wapentuig geevt haar een hart vol moeds
Sy zullen in geen stryd-nagt schromen.
9.[regelnummer]
De Vorst, die maakt syn Kerk, als een beweegb're koets,
Van Libanons lang-duur'ge bomen.
10.[regelnummer]
Sy steunt op syn verdienst, als op een zilvre zuil,
Men ziet de vloer van heil-gout blaken.
Ga naar margenoot+ De hemel-heerlijkheid strekt haar tot rust, en schuil,
Syn volk zal haar behoorlijk maken.
11.[regelnummer]
Op! geestlijk Sion op! uw' Koning zig vertoont.
Kom, ziet hem openbaarlijk pryken.
Ga naar margenoot+ Met 't aan-d'eerst-Vaderen-beloovde zaad bekroont.
Syn bruidlovt-feest doet droevheid wyken.
|
|