Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Het Twede Kapittel.De Bruid verkleint haar weder, ten aanzien van haar uitwendigen toestand na de wereld. 1.[regelnummer]
'k Ben een vertrapte roos, van Sarons vrugtb're landstreek;
Een lely van het dal, die rampspoeds vloed van kant streek.
Schoon ik 's Geests-gaven-geur, met deugden-verwen paar,
En ziel-genees-kragt heb, ik loop gestaag gevaar.
De Bruidegom toont het onderscheid van de ware gelovigen, en d'ongelovigen. 2.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Gy zyt een lely, Liev! by stekelige doren.
De Bruid verheft den Bruidegom boven alle menschen, en boven haar, die onder 't O.T. op den stoel van Mozes zaten. 3.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ By 't vrugtloos woud-geboomt, zyt gy, myn Uitverkoren.
Een groene appel-boom, die levens vrugten draagt:
En lommer-koelt verleent, die 't zon-geweld verjaagt.
Hoe zoet! hoe zalig is 't! in zulk een schâuw te duiken;
En onder Gods bescherm, den vrugt des heils te pluiken.
4.[regelnummer]
Ik werde van myn Liev, dien d'aard is toegezeid,
Door 't wapen-tuig syn 's woords, in 't vreugden-huis geleid.
Ga naar margenoot+ Hy heeft syn heil'ge min tot standerd opgeheven,
Waar onder 't Heidendom zig heuglijk komt begeven.
6.[regelnummer]
Verkwik my door den wyn van Christen-leer en troost,
En door een appel-geur van yver voor Gods kroost.
| |
[pagina 25]
| |
Ik zwym, ik zwym van min. Myn Liev! myn Schat! myn Lusten
Ga naar margenoot+ Uw' sterke slinker-hand doet my in vrede rusten,
En uwe rechter-hand myn ziel vertroost, en streelt.
Dien God in nood versterkt, geen smart nog ramp verveelt.
De Bruidegom bedreigt de Joden met d'uiterste verwoesting en verwerping. 7.[regelnummer]
Wêerbarstig Jodendom, 'k bezweer u, laat myn Lusten,
Myn Liev, myn Ander-Ik, in zoete vrede rusten;
Eer sy u, om uw' toorn en wrevel-moed verlaat.
'k Bezweer u, by den Heer van Abrâms heilig zaad,
Ga naar margenoot+ Dat nog dwaalt harderloos, gelijk de rappe hinden,
En eens een schaaps-koy zal, en trouwen Harder, vinden:
Wek, wek myn Lievste niet; dat sy niet van u wijk,
Ga naar margenoot+ En tot den vremden breng, 't van-u-verworpen rijk.
De Bruid spreekt ook tot den Joden, haar tonende hoe Christus is bereid wraak te doen, en sy, haar te verlaten. 8.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Myn Liev laat reeds syn stem door syn gezanten horen;
De schrik-dag van syn komst staat haast te zyn geboren.
Hy springt, hy zegenpraalt, op berg, en heuvel-top,
In 't verst-gelegen rijk regt hy syn standerd op.
9.[regelnummer]
Geen rhee ylt schigtiger als 's Lievstens vrêe-gezanten;
Geen volk zo norsch, zo woest, daar sy 't geloov niet planten.
Myn Liev, al schynt hy verr, staat agter onzen wand,
Hy let op uw bedryv, syn toornig oog dat brand.
10.[regelnummer]
Hy raad my minnelijk uw' droeven ramp t'ontvlugten.
11.[regelnummer]
Op! zeid hy, op Vrindin! myn Schone! myn Genugten!
Ga naar margenoot+ Op! op! verlaat dit volk. 't Onvrugtbaar winter-wêer,
Waar in het Heidendom vervremd was van den Heer,
En met een dwaling-plas lag droevig overgoten,
12.[regelnummer]
Dat wêer is nu voorby, de heil-lent aangeschoten.
| |
[pagina 26]
| |
Daar d'afgod wierd gedient, daar bloeit nu Godes woord:
Daar zingt men 's Heren lov; daar werd 't gezugt gehoort,
Van haar, die na den Geest God kind'ren willen baren.
Zo kirt een tortel-duiv, wanneer die zoekt te paren.
13.[regelnummer]
D'eerst-dorre vygeboom brengt deugden-vygen voort;
Ga naar margenoot+ De druiv van heil'ge vreugd elk door haar sap bekoort.
Op! op dan myn Vrindin! myn ziels Vermaaklijkheden!
Op! op! en spoey u weg, met onvermoeide schreden.
De Bruidegom spreekt tot den Gelovigen, die nog onder de Joden leevden, en de vryheid van 't N.T. niet geheel aanhingen. 14.[regelnummer]
Myn Duiv, die nog verschuilt in steen-reets duisternis,
En in 't halstarrig rijk, daar ik myn luister mis.
Toon 't onvernist gelaat, en uw' verkregen schoonheid
Wat schaamt, wat bergt gy u, dat gy die niet ten toon leid?
Ga naar margenoot+ Blyv by de vryheid, daar ik u heb ingestelt.
15.[regelnummer]
'k Bemin all' die myn woord vrymoediglijk vermeld.
Ga naar margenoot+ Betoom het ketter-rot, die loze jonge vossen;
Haar snode huichel-list schend 's wyngaards teed're trossen.
De Bruid pryst den Bruidegom, om dat hy zorge voor haar draagt, en wenscht dat syn rijk meer verbreid mag werden. 16.[regelnummer]
U, u ben ik alleen Lievd-waarde Bruidegom.
En gy, gy zijt myn troost, myn hoop, myn eigendom.
Gy voed uw willig volk, in vrugtb're lely-weiden,
Die door uw' Geest, en woord, een deugden-geur verspreiden.
17.[regelnummer]
Maar doet den lichten dag van uw' genâe opgaan.
En laat geen schaduw-rijk uw rijk meer tegen staan.
Keer om, keer om myn Liev! laat u niet langer tergen.
En ryd in zegen-praal op d'afgescheiden bergen.
| |
[pagina 27]
| |
Dwing alle dwingers magt, en geev gewenschte vrêe.
Ga naar margenoot+ 't Geen doch maar een moet zyn, waar toe blyvt dat tot twe?
|
|