Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Het Hoge-lied Van Salomon.Het Eerste Kapittel.Inhoud van 't Hoge-Lied. 1.[regelnummer]
Het geestlijk bruidlovt-dicht, het aller lied'ren lied,
Daar Salomon in zingt Gods lievdes wonderwerk:
Ga naar margenoot+ Hoe Christus is gehuwd met d'uitverkoren Kerk,
En haar, als echte Bruid, syn min en hulpe bied.
De Gelovigen van 't O.T. die als een ondertroude Bruid waren, zo lang Christus geen mensch was geworden, wenschen dat hy een vleesch met haar werde, en zig haar Bruidegom betone. 2.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Druk myn kus-gragen mond aan uw' gunst-ryke lippen:
En toon, door kus op kus, dat gy my vierig mint.
Het heuglijkst, dat de mensch kan op der aard uitkippen,
Ga naar margenoot+ Is, dat hy God in 't vleesch, tot heil der menschen vind.
| |
[pagina 21]
| |
Christus verschenen zynde, zo tonen de Gelovigen wat voordeel haar syn komste aanbrengt. 3.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Uw' heil'ge zalving geevt de lang-beloovde geuren;
En uwe wonder-naam verkrygt syn volle kragt.
Waarom gy 't voorwerp zyt van uw's Bruids zinnenkeuren,
Ga naar margenoot+ En d'onverwrik'bre hoop, van die u heeft verwagt.
4.[regelnummer]
Trek, trek my door uw' Geest, na 't zalig hemel-leven;
Zo volg ik uwe schrêen, door ramp, en duizend dôon.
Ga naar margenoot+ Myn Liev is Koning, en in heerlijkheid verheven,
Dies ik vrymoedig treed tot Gods genade-troon.
Dat dier - verkregen recht kan ons gemoed verheugen,
't Verkwikt d'oprechte ziel, en kittelt ons verzin.
Ga naar margenoot+ De oude leer-wyn geevt onsmakelyke teugen,
Nu 'k ieder leer 't geheim van uw' bewezen min.
De Gelovigen, na de komst, dood, en hemel-vaart van Christus, nu niet meer als ondertroud, maar gehuwd zynde, klagen over de vervolging der Joden, die 't Euangelium verwerpen. 5.[regelnummer]
O volk! dat u vergaapt aan Salems heiligdommen,
Ik ben gansch nederig, veragt, gering, en bruin:
Ga naar margenoot+ Maar 's hemels koningryk moet met geen aanzien kommen.
Als Kedars vuil'- en vaak-bewogen hutten-kruin,
Zo heeft de Kerke-tent nog plaats, nog pragtigheden.
6.[regelnummer]
Versmaad my niet, om dat ik ben van glants beroovd:
Verdrukkings hete zon zengt myn bevall'ge leden.
Hoe zoud ik glimprig zyn, daar elk myn glants verdoovt.
Myn broed'ren na het vlees, in grimmigheid ontsteken,
Die hebben my vervolgt, gevangen, en gedood.
Ik ga na 't Heidendom, om Kerken aan te kweken;
Ga naar margenoot+ En laat het Joodsche volk, dat my te bits verstoot.
7.[regelnummer]
Ah! of ik eens een schuil- en rust-plaats wist te vinden.
| |
[pagina 22]
| |
Ah! zeg, ah! zeg my Liev, waar ik my bergen moet;
Ga naar margenoot+ En waar geen wrede wolv uw' schapen zal verslinden,
Maar gy haar weiden zult in vreed', en overvloed.
Want waarom soud ik doch, nu my uw' min doet blaken,
Ga naar margenoot+ Als een oneerb're vrouw, bedekken 't aangezigt;
En het valsch Herder-rot door myn getreur vermaken?
Terwyl ik hulploos smeek, dat gy myn smert verligt.
Christus, de Bruidegom, pryst de Kerk, en versterkt haar door belovten van onderstand en verheerlyking in haar rampen. 8.[regelnummer]
Weet gy niet waar ik zal myn waarde schapen weiden,
Gy aller vrouwen praal, daar 't u is lang voorspeld?
Al waar gy schapen vind, wilt daar myn gunst verbeiden;
En ruk de zwakken uit 's valsch Herder-rot 's geweld.
9.[regelnummer]
Bedek uw' aanzigt niet, myn Liev! myn welbehagen!
Uw' kloekheid tart 't gespan voor Pharo's snelle koets.
Geen ramp en treft zo hard, dat die u zoud vertsagen,
Als ik u kragten geev, en schenk een hart vol moeds.
10.[regelnummer]
Verdrukkings wrede toom versiert uw' schone wangen,
En strekt tot uw' bestier, meer dan tot hoon, of smaad:
't Jok dat uw' schoud'ren prangt, verheerlykt u door 't prangen.
Het heilzaamst voor de ziel, is, 't geen het vleesch wêerstaat.
11.[regelnummer]
Wy, Vader, Zoon, en Geest, wy zullen tomen maken,
Van goud- en zilver-praal, gerechtigheid, en deugd.
Op dat uw' schoonheids glants t'aanminniger mag blaken:
Ga naar margenoot+ En gy, in lydens nood, op 't lyden roemen meugt.
| |
[pagina 23]
| |
De Kerk, de Bruid, pryst den Bruidegom, en toont, dat het Euangelium begint een gewenschten voortgang te krygen. 12.[regelnummer]
Eer zig de Koning van syn tafel had begeven,
Ga naar margenoot+ En 't Jodendom verwierp, was reeds syn woord verspreid:
Ga naar margenoot+ Als zuiv're nardus-geur, die voortbrengt 't ewig leven.
En 't Euangelium gav blyk van godlykheid.
13.[regelnummer]
Myn Liev' is all' myn lust, schoon ik om hem moet lyden,
Hy huisvest in myn hart, in rampspoeds bangen nagt.
Syn myrrhe-bitt're dood alleen kan my verblyden;
Als ik gedenk, wat werk hy daar door heeft volbragt.
14.[regelnummer]
Myn Liev is my een tros van dik-gezwollen druiven,
Die 't dood Asphaltisch meir der zondaars voedsel geevt.
Hy doet door synen Geest de kwade reuk verstuiven,
Ga naar margenoot+ Die d'aangekweekte plant van syn wyngaarden heeft.
De Bruidegom pryst de Bruid. 15.[regelnummer]
Hoe schoon, hoe schoon zyt gy, myn Liev! myn Welbehagen!
Gy slaat alleen op my uw' kuisch en zoet gezigt.
De Bruid pryst den Bruidegom. 16.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Gy, gy alleen zyt schoon, gy kunt dien eernaam dragen
En ik ontleen myn schoont' van uw' aanminnig licht.
'k Waar eenzaam, en mismaakt, zo gy u gingt verschuilen;
Ga naar margenoot+ Maar uit onz houwlijk spruit een talloos kind'ren-tal.
17.[regelnummer]
De schaar der vromen strekt de kerk tot seder-zuilen.
De Hemel tot een woon, daar s'ewig pralen zal.
|
|