| |
Het Achste Kapittel.
1.[regelnummer]
Roept d'opper-wysheid niet.
Laat de verstandigheid haar schelle stem niet horen;
Klinkt ieder niet in d'oren,
De ziel-verkwikb're leer, die sy aan allen bied?
2.[regelnummer]
Sy heeft haar stem verheven
Op berg, op weg, op volkryk pad,
3.[regelnummer]
Voor aan de poorten van de stad,
En langs de huizen zelvs, elk tot sijn pligt gedreven.
4.[regelnummer]
Sy roept, hoor mannen! hoor!
Hoor menschen-kinderen, uw'trouwen leeraar spreken!
Kom leer all' uw' gebreken!
| |
| |
5.[regelnummer]
Slegt-zinnigen kom leer! ik stel de wysheid voor.
6.[regelnummer]
Let op myn leer met hart en zin!
Daar steekt Vorst-waarde kennis in.
Myn tong spreekt billikheid, die niet is te bespotten.
7.[regelnummer]
't Gehemelt' van myn mond
Zal met bedagtsaamheid de zuivre waarheid leren.
Van schadelijk bedrog, en yd'le menschen-vond.
Die steunen op gerechtigheid;
Op trouw, en op oprechtigheid.
Geen zin-verdraide zin werd in myn woord geleden.
9.[regelnummer]
Myn woord is zonne-klaar.
Als men het onderzoekt met afgeregte zinnen,
Kan men veel wysheid winnen.
Als God 't verstand verlicht, is 't heuglijk, regt, en waar.
10.[regelnummer]
De hoer bied u veel schatten,
Waar door sy trotslijk zegen-praalt.
Doch zilver by myn tugt niet haalt:
Nog gout, by wetenschap, om Gods geheim te vatten.
Moet voor de waardigheid van deze wysheid stryken;
Het wenschelijkst moet wyken,
Voor deze wetenschap, die ewig ryk doet zyn.
De wysheid, en kloekzinnigheid,
Die u van 't heilloos kwaad afscheid,
'k Zal onopsprakelijk en zuiver u doen leven.
Die moet de zonden - smet en trotse hoogmoed schuwen.
En voor verwaandheid gruwen.
En noit met blinden drivt den struikel-weg inslaan.
| |
| |
Ik haat het huichel-spreken;
Als 't hart den stouten tong betigt.
Want een die logenen verdicht,
Toont, dat hy van het pad des hoers niet is geweken.
Ik schenk het kloek verstand, en de gevreesde kragten
15.[regelnummer]
Ik styvde Konings-magten.
Ik help den grootsten Vorst in hoog-geagt een staat.
Ik bied den Princen onderstand.
Ik wapen 's Richters sterken hand,
Met 't schroomlijk-tugtend zwaard, om d'ondeugd uit te roeien.
17.[regelnummer]
Die my mint, min ik wêer.
Die my zorgvuldig zoekt, zal 'k minnelijk omvatten.
18.[regelnummer]
Ik heb lievd-waarde schatten.
Ik schenk een duurzaam goed, en onverwelb're eer.
19.[regelnummer]
Myn schat gaat gout te boven.
Geen uitgelezen zilver haalt
By 't goed, waar mêe myn minnaar praalt.
En dat geen vyands magt hem immer zal ontroven.
En geev myn min naar kragt, om met gezwinde schreden,
Den heil-weg te betreden.
21.[regelnummer]
Op dat hy kryg tot loon, een onvergankb'ren schat.
'k Zal hem syn hart-wensch geven;
En het bestendig hoogste goed.
Dat ziel en lichaam ewig voed
De beste Gode-givt is 't ewig vreugde-leven.
Door my is het heel-al uit 't nietig niet gerezen.
En eer iets had het wezen:
Was ik met God vereend, in wezen, raad, en zin.
| |
| |
Ik, die ben oud van dagen,
23.[regelnummer]
Ik was gezalvd, en ingehuld,
Eer d'aard gegrond was, en vervuld:
24.[regelnummer]
Eer zee, en beek, en stroom, de noever-boord kwam knagen.
Geen berg verhief syn top,
25.[regelnummer]
Geen heuvel rees uit 't dal, geen groente 't veld bekroonde,
26.[regelnummer]
Geen hoofd-stof zig vertoonde,
27.[regelnummer]
Geen schitt'rend starren-licht nog wolk-drivt deed zig op.
28.[regelnummer]
Toen was ik reeds geboren.
29.[regelnummer]
Toen was ik Godes voedsterling,
30.[regelnummer]
Van wien hy all' syn vreugd ontving.
31.[regelnummer]
Toen was my reeds een ryk, en willig volk beschoren.
32.[regelnummer]
Leen kind'ren, leen dan 't oor,
Die moedig loopt, en stryd, die zal den heil-prys winnen.
33.[regelnummer]
Neig tot de tugt uw' zinnen;
34.[regelnummer]
Wie zalig wenscht te zyn, die geve my gehoor.
35.[regelnummer]
Die by myn deur wil waken,
Die vind en leven, en genâe:
Maar die myn woorden slaat geen gâe;
36.[regelnummer]
Die zal in 's levens eind, 't begin van smarten smaken.
|
|