Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– AuteursrechtvrijHet Zesde Kapittel.De geestlijke Dogteren van Jeruzalem, die eerst Christus niet volkomen kenden, willen hem nu zoeken. 1.[regelnummer]
Minzaamste praal der minnelijke Vrouwen,
Waar mag uw' Liev, waar mag hy zig onthouwen?
Waar is hy heen, wys, wys het ons doch aan;
Zo zullen wy, met u, hem zoeken gaan.
De Bruid toont, dat sy weet, dat Christus in de ware Kerk is. 2.[regelnummer]
Myn Liev is in den hov syns Kerks gekomen,
Ga naar margenoot+ Tot beddekens, vol geur'g' en vrugtb're bomen.
| |
[pagina 35]
| |
Hy scheid de doorn en lely-bloem van een,
De vrome staat, de boze werd vertrêen.
Ik ben myns Lievs, ik zal geen and'ren minnen
3.[regelnummer]
Hy mint my wêer en doet my ramp verwinnen.
Hy geevt syn Kerk aanwas van volk, en deugd.
De Kerk-groey is der vromen spijs, en vreugd.
De Bruidegom beschryvt de geestelijke schoonheid des Bruids. 4.[regelnummer]
Myn Liev, gy praalt door uw' beval'ge leden,
Gelijk de twe bekorelijke steden,
't Schoon Thirsa, en het liev Jeruzalem,
Ephraims roem, en Judas hoop, en klem.
Ga naar margenoot+ Gy zyt gevreest van satan, en syn nijd-zaad,
Gelijk een heir, dat vaardig tot den strijd staat.
5.[regelnummer]
Sla 't lievend oog op my, op my alleen,
Zo kneus ik 't rot, dat u heeft trots bestrêen.
Geen geiten-drivt, bestraald van zonne-stralen,
Kan by den glants van uwe kind'ren halen.
Uw Leeraars zyn als wit gewasschen wol.
6.[regelnummer]
Haar arbeid maakt 't getal der vromen vol.
't Granaat-ooft wykt voor uw' gelievde wangen.
7.[regelnummer]
Met schaamt bedekt, en eerbieds vlegt omvangen.
8.[regelnummer]
De huichel-schaar, die my noemt Liev, en Vrind,
Ga naar margenoot+ Steekt na mijn kroon, en veinst dat sy my mint.
't Getal is groot, haar wereld-magt ontsaglijk:
Maar voor den Heer is huichel-dienst belachlijk.
9.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Myn kuische Bruid bemin ik maar alleen;
Sy volgt in deugd, haar Moeders deugdb're schrêen,
Ga naar margenoot+ In zuiv're leer, haar baarsters zuiver voorbeeld.
Had 't huichel-rot verstandiglijk geoordeelt,
Het had myns Bruids geluk, en schoont', geroemt:
En haar een praal van Vrouwen-schoont' genoemt.
De versmaders van de Kerk, zien haar opgaande heerlijkheid, en hoe sy de ketteryen te boven komt. Sy, hier over verwonderd, spreken. 10.[regelnummer]
Wie toont ons daar een onbezwalkte luister:
En flikkert als het schemer-licht in 't duister?
| |
[pagina 36]
| |
Haar schoonheids glants blinkt als de zilv're maan;
En breekt gelijk het schitt'rend zon-licht aan.
Als 't stryd-reed heir doet sy haar vyand beven.
De Kerk verwint all', die haar tegenstreven.
De Bruidegom maakt dat de ware Kerk haar openbaart. Hy spreekt. 11.[regelnummer]
'k Heb door myn komst 't regt-zinnig volk verwekt.
Dat schuil lag als een pit met dop bedekt.
Ik doe in 't dal, daar rampspoeds stromen vloeien,
De eerste vrugt van d'oude waarheid groeien.
De wynstok bloeit, granaat-oofts-boom bot uit.
't Geen God uitwerkt, werd door geen magt gestuit.
12.[regelnummer]
Eer men het dagt, was 's vyands rot verslagen,
Ga naar margenoot+ En 't willig volk reed op den zegen-wagen.
De Gelovigen nodigen d'afvalligen, haar dwaallingen te verlaten, en tot haar te komen. 13.[regelnummer]
Keer Salems Kroost, ah! keer ah! keer doch wêer,
Op dat uw' schoont' onz' heil'ge vreugd-vermeer.
d'Ongelovigen beschimpen de Gelovigen, en vragen. Waar door zoud u de Sulamith verblijden.
De Gelovigen antwoorden. Sy zoud met ons Gods vyanden bestrijden.
|
|