| |
Het Zesde Kapittel.
1.[regelnummer]
Myn Zoon, indien gy borg voor and'ren zyt gebleven;
En voor eens vremdens schuld beloovt hebt in te staan.
2.[regelnummer]
Zo werd gy door uw woord met kommer-last belâen.
En door gegeven hand ligt in 't verderv gedreven.
3.[regelnummer]
Maar maak u borg-togt af, en red u uit den nood;
Eer u uws schuld-heers magt van alle magt ontbloot.
Verneder u voor hem, en stel hem gansch te vreden.
4.[regelnummer]
Dat noit een trage slaap uw' slaaprig oog toesluit;
Nog doffe sluimer-lust beschiet uw' ogen-leden,
Eer d'aangenomen schuld gewischt zy ganschelijk uit.
| |
| |
5.[regelnummer]
Volg 't voorbeeld van een hardt, dat snelle jagers jagen;
Het loopt, het ylt, het vliegt, tot het is uit 't gevaar,
't Gevogelt' schier verstrikt, van loos een vogelaar,
Schiet snelder door den lugt, en vlied de loze lagen.
6.[regelnummer]
Ga luie luiaard, ga, ga tot de kloeke mier,
Leer redelijke pligt van een onreedlijk dier.
7.[regelnummer]
Het heeft nog Heer, nog Vorst, die het doet spijs vergaren:
8.[regelnummer]
Maar 't noopt zig zelven aan, terwyl de zomer-tyd,
Een milden oogst verleent, en volle koren-airen.
Het sleept, het werkt, het loopt, eer 't gunstig weêr ontglyd.
9.[regelnummer]
Op, op gy luiaards, op, hoe lange zult gy dromen;
Zult gy noit slapens-zad, van uwen slaap opstaan?
10.[regelnummer]
'tGeslaap, 'tgegeuw, 'tgerek, dat brengt u armoed aan:
11.[regelnummer]
En hoe gy trager zijt, hoe die zal eerder komen.
12.[regelnummer]
De snode logen-taal, en 'tkwaad doen is de wensch,
En enig toeleg, van een ongebonden mensch.
13.[regelnummer]
Sijn oog spreekt door gewenk, en leert sijn wil door 'twenken:
Sijn voet spreekt door gestamp: sijn hand door schalkgebaard;
14.[regelnummer]
Sijn hart, vol gruwel-lust, schept lust in elk te krenken.
De twist is sijn vermaak, waar in hy niemant spaart.
15.[regelnummer]
Dies zal hem onverwagt 't verderv op 'thoofd neêrstorten:
Hy zal zeer schielijk zijn van dwang-geweld ontbloot;
En zoeken te vergeevs een schuil-plaats voor den dood.
Sijn ongeneesb're wond zal hem het leven korten.
16.[regelnummer]
Dees zeven haat God zo dat sy hem gruw'len zijn:
17.[regelnummer]
Een trots en waan-wys oog, dat waarheid laat voor schijn;
| |
| |
Een afgeregte tong, die niet en doet dan liegen,
Een wrede schenders hand die 'tschuldloos bloed vergiet.
18.[regelnummer]
Een man die ondeugd smeed, een die elk wil bedriegen,
19.[regelnummer]
Die 's vromens eer-naam krenkt, en broeder-twist verspied.
20.[regelnummer]
Bewaar, bewaar dan zoon, uws vaders heil-bevelen,
Wyk noit vermetel af van moeders wyze wet.
21.[regelnummer]
Maar bind haar op uw hart, op dat g'er steeds op let;
En draag haar om uw' hals als pratte hals-juwelen.
22.[regelnummer]
Door haar werd gy gezwind tot 'twenschlijk eind gebragt.
Sy geven zoeten rust, als of sy hielden wagt:
23.[regelnummer]
En zullen als gy waakt, u 't diep geheim ontdekken.
Want myn geboden zyn als een ontsteken licht.
De straffe kinder tugt, die smart schynt te verwekken,
Die brengt u 't leven aan, brengt sy u tot uw' pligt.
24.[regelnummer]
Schuw d'onverzaadb're hoer, en haar ontugtig strelen.
25.[regelnummer]
Schuw d'onbekende taal, waar door s'er veel verleid.
Laat haar vernist gelaat, haar schyn-bevalligheid,
Haar lodd'rig oog gelonk, u noit het hart ontstelen.
26.[regelnummer]
Want door de vuile hoer vervalt men in den nood
En om haar min-genot verliest met 't voedsaam brood
Het overspelig wyv, dat aan een man verbonden,
Nog na een and'ren haakt, de ziele zelvs belaagt.
27.[regelnummer]
En all' die sy bekoort, werd door haar min verslonden,
Gelijk een kleed, door 't vuur, dat m' in sijn boezem draagt.
28.[regelnummer]
De voet heeft brandens nood op gloeiend-hete kolen:
29.[regelnummer]
Zo werd ook overspel noit straffeloos begaan.
30.[regelnummer]
Men doet een armen diev niet altyd schanden aan,
Als hy door hongers-dwang heeft iemant iets ontstolen.
31.[regelnummer]
Vind men hem op de daad, hy geevt sijn diev-stal weêr,
En zet door boet den man, dien hy bestal ter neêr.
| |
| |
Al heeft hy weinig goed, hy kan sijn schuld afkopen.
32.[regelnummer]
Maar een, die met een vrouw een overspel bedryvt,
Is schaamt-en zinneloos, en heeft geen gunst te hopen.
Maar stort in 't ziel-verderv, zo hy in 't kwaad zig styvt.
33.[regelnummer]
Een eindeloze plaag, vermengd met bitt're schanden,
En onuitwischb're smaad, is zulk een toebereid.
34.[regelnummer]
Want minne-nyd ontsteekt den man in grimmigheid,
Zo dat hy niet verschoont, wanneer die is aan 't branden.
35.[regelnummer]
Sijn toorn werd niet verzoent, sijn gramschap niet geblust,
Eer dat de schender draag den straf voor schenders-lust:
Hy werd niet nêergezet door geld-boet nog geschenken.
Schoon men die samen hoopt, en meer en meer vergroot,
Hy zal in euvel-moed den dart'len krenker krenken,
En boeten doen sijn schuld, met smaad, elend, en dood.
|
|