Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Herdenkend aan haar eer- sten vreugden-staat;
Daar Sa- lems wal nu af- gesloopt,
Tot smeulend asch, en puin lag op-gehoopt;
Zo is een vloed uit d'o- gen neêrgestroomd,
Elk hong van rouw syn harp aan 't groen geboomt'.
Onz hart, vol ongenugt,
Dat loosde zugt op zugt;
Want 't zegen-ryk en schemp-ziek vyands rot,
Dreev met ons leet, een duldelozen spot.
Zing, zing, hef op een vreugde-toon,
Gelyk gy in uw' Gods-huis zyt gewoon,
Sprak ieder een met een gemaakten lach,
En meerderde daar door onz naar geklag.
| |
[pagina 100]
| |
Ah! ah! was Juda s toon,
Om zulk een smart, en hoon.
Hoe zouden wy nu konnen vrolyk zyn,
Zo diep verdrukt door wrede balling pyn.
O Salem! zo deez' jammer-tyd
U immermeer uit myn gedagten slyt,
Zo derv myn rechter hand haar snaar-gespel,
De schelle harp verwekke myn gekwel.
De zangerige tong,
Die Godes lov-zang zong,
Die blyv aan 't mond-gehemel vast gedroogd;
Eer Salems praal, daar Juda s mond van boogt,
Uit onze zinnen zy gewischt
En immermeer gezang of klagt-dicht mischt.
Eer Salem niet zoud zyn onz harte-weeld,
En all' de vreugd die onze smarte streelt.
Gedenk, ô Heer! gedenk,
Aan Edoms woest gekrenk.
Denk hoe elk riep, in onzen jammer-val,
Rein af, rein af, verbryzel Salems wal.
Brand, moord, verwoest, spaar niemant niet.
Dit is een dag van Juda s ziel-verdriet.
Rein af, rein af, tot op den laatsten steen
Men moet de stad tot in den grond vertrêen.
Bloed-dorstig Babel-rot,
Schoon gy nu met ons spot,
| |
[pagina 101]
| |
Men zal u plotslyk zien te gronde gaan;
En boeten 't kwaad, dat gy ons hebt gedaan.
Elk zal het agten voor geluk,
Die wreken zal onz droeven ramp, en druk.
En die versteend, den teed'ren zuigeling
Op rotsen klitst, en doorrygt met den kling.
Dit veers moet radder, en met een wreder stem gezongen werden. |
|