Nut tyd-verdryv(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Den Zes-en-dertigsten Psalm. Op den Trant van Dathenus. Een gebed voor den Gelovigen, dat God haar noit syn genade ontrekke. Schoon zig de zondaar deugdzaam veinst, Syn doen betigt hem, dat hy peinst, Dat 'er geen God moet wezen. Want in de zonden schept hy vreugd, Hy spot met God-dienst, en met deugd: En haat all' die God vrezen. [pagina 33] [p. 33] Hy leert een schadelyke leer, Hy volgt syn schendig harts-begeer, En heeft Gods wet misprezen. Hy smeed des nagts steeds niewe list, Hy zait geschil, en broeder-twist. Zo heeft hem 't kwaad belezen. De lievde, die God ons bewyst, En die tot in den hemel ryst, Is noit genoeg te loven. [pagina 34] [p. 34] Syn trouw, barmhartigheid, en recht, In 't heil-werk vast aan een gehegt, Gaan onz' bezef te boven. Den vromen hy tot toevlugt strekt, Syn vleug'len-schaduw haar bedekt; Dies sy syn naam steeds vieren. 't Vet van syn huis haar ryklyk voed, Hy drenkt haar uit syn wellust-vloed: En zorgt zelvs voor de dieren. Hy is alleen een levens-bron: Syn licht schynt als de flikker-zon, In onze duistre ogen. Houd noit uw' goedheid in ô Heer! Maar schenk uw' gunst ons meer en meer: Stuit 's vyands trots vermogen. Elck een dreigt ons in euvel-moed, Te trappen met een wreden voet, En tragt ons t'overheren. Maar nu God ons bied onderstand, So zyn de dreigers overmand; En zullen ons noit deren. Vorige Volgende