David, in den naam van alle Gelovigen, beschryvt den Geestlyken overvloed, dien sy van Christus, den waren en Geestlyken Herder, verkrygen. Zo noemt zig Christus zelvs den getrouwen Herder, Joh. 10.
Geen Harder kan syn schapen trouwer hoeden,
Geen gras-ryk veld haar meer verzaên, nog voeden,
[pagina 28]
[p. 28]
Geen koele stroom haar snak-dorst meer verdryven,
Als God syn volk behoeden kan, en styven,
Haar ziel verzâen, en drenken uit heil-stromen.
Dien God bezorgt, die heeft geen ramp te schromen.