Lalbahadoer. Een fatale liefde
(2008)–Bish Ganga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Terug naar het kampZaterdag, de dag nadat Lalbahadoer was doodgeschoten, werd een team van opsporingsambtenaren geformeerd om terug te gaan naar zijn verblijfplaats voor inventarisatie en nader onderzoek. De reden om op die korte termijn nog een expeditie te ondernemen was om het lijk van Idi te vinden, het derde slachtoffer van Lalbahadoer. Dat lijk moest daar ergens in de zwampen provisorisch begraven liggen, want dat had Lalbahadoer aan Asgar verteld. Men wist van tevoren dat het vinden van het lijk een zware taak zou worden. Het werd zoeken naar een speld in een hooiberg, want de zwamp was uitgestrekt. Daarin zijn genoeg mogelijkheden te vinden om een lijk weg te moffelen.
Van het opsporingsteam maakten deel uit de procureur-generaal, mr. M. de Niet, commissaris Barend, hoofd van de dienst der gewapende politie J. Douglas, de inspecteurs Mencke en De Miranda. Van het team maakten verder ook een aantal agenten van politie deel uit. Voor de dagbladen ‘De Tijd’ en ‘De West’ reisden met het team mee respectievelijk de heren C. Tjong Akiet en R. Hofwijck. Op Plantage Peperpot voegden zich bij het gezelschap ook nog directeur Janssen en tientallen Javanen.
De reis naar de rits was voor een deel van de expeditieleden bekend. Zij wisten wat een barre tocht het zou worden. De nieuwelingen werden geïnformeerd, zodat zij zich geestelijk konden voorbereiden op wat hen te wachten stond. De | |
[pagina 134]
| |
nieuwelingen hadden zich, zo vertelden zij, wel voorbereid op een zware tocht, maar toch viel die uiteindelijk veel zwaarder uit dan zij zich hadden voorgesteld.
Nadat ze op de plek waren aangekomen, werd een aanvang gemaakt met de grondige inspectie van het kamp. De opsporingsambtenaren richtten zich op het vinden van het lijk en probeerden een reconstructie te maken van wat er gebeurd zou kunnen zijn tussen Lalbahadoer en Idi. De journalisten verzamelden allerlei informatie en schoten foto's, die in de dagbladen zouden worden gepubliceerd.
Tijdens de inventarisatie werd Lalbahadoers ‘huisraad’ bij elkaar gebracht. Het beeld na de algehele inventarisatie was dat men hier te maken had met iemand die voor zichzelf een verblijfplaats had gecreëerd met de bedoeling er langdurig en eigenlijk definitief te verblijven, ongestoord door wie dan ook. Lalbahadoer was zijn domein verder aan het bestendigen door bijvoorbeeld een tweede kamp op enige afstand op te zetten en in te richten, met de kennelijke bedoeling een uitwijklocatie te hebben bij dreiging of onraad in welke vorm dan ook. Lalbahadoer sliep zelf op de tweede verdieping van het kamp, dat tegen een mira-oedoeboom was aangebouwd. Zijn geweer hield hij voor de zekerheid voortdurend schietklaar binnen handbereik.
Naast het dubbelloops jachtgeweer met twee loperpatronen, trof men bij de inventarisatie nog een kwart zak rijst | |
[pagina 135]
| |
(25 kg.) aan, drie literflessen kokosolie, een plastic doek, een kleine hoeveelheid aardappelen en een pannetje met daarin drie smaakvol in kerrie klaargemaakte kwie kwieGa naar voetnoot38. Verder vond men een grote lege koekdoos met kleine artikelen zoals lepels en messen, een aantal lege Esso-motorolieblikken, een kleine braadpan, vijf stukken zeep, een liter melk, een liter geraspte kokosnoot, een aluminium pot en een aantal borden en losse deksels. Curieus genoeg trof men ook een exemplaar van het ochtendblad ‘De Tijd’ aan met het artikel: ‘Lallbahadur weer ten tonele?’, waarin ook een foto van hem was gepubliceerd. Daarmee was het duidelijkste bewijs geleverd dat hij door familie en vrienden niet alleen werd voorzien van levensmiddelen en andere kruidenierswaren, maar ook op de hoogte werd gehouden van de stand van zaken rondom zijn opsporing. Lalbahadoer, zich hoogstwaarschijnlijk bewust van de gevaren van tropische ziekten die via het oppervlaktewater konden worden overgebracht, had op ingenieuze wijze voor zijn eigen watervoorziening gezorgd. Hij had vakkundig een put geslagen, de zijwanden daarvan verstevigd en goed afgedekt met palissaden en gecamoufleerd afgewerkt in de omringende natuur. Met deze put had hij zich onafhankelijk gemaakt van het vieze oppervlaktewater met veel ziektekiemen, waaronder de zeer gevreesde malariamuskieten. Het water in de put was helder en natuurlijk gezuiverd door het fijne zand en de schelpen in | |
[pagina 136]
| |
de bodem. Aan schoon water had Lalbahadoer dan ook geen gebrek.
Ondertussen was de opsporingsgroep druk bezig met de voorbereidingen voor de zoektocht naar het lijk van Idi. De hoofdvraag die voortdurend op de achtergrond meespeelde, was hoe Idi gedood was. De onderzoeksgroep ontwikkelde drie scenario's.
Het eerste scenario ging ervan uit, dat Idi zich van geen gevaar bewust was toen hij door het dichte struikgewas liep, daarbij met zijn houwer een weg kappend. Omdat grote delen van de zwamp onder water lagen, maakte hij naast het geluid van het openkappen ook nog een klotsend geluid. Lalbahadoer zou hem in dat geval hebben beslopen en hem van achteren met een geweerschot hebben neergelegd. In dit scenario ging men er dan ook van uit, dat er tussen de twee geen persoonlijk contact was geweest. In scenario twee ging men ervan uit, dat Lalbahadoer zijn bezoeker in zijn kamp heeft ontvangen en uitgebreid met hem heeft gesproken. Idi kon niet vermoeden dat hij in het hol van de leeuw was beland, en dat deze als kluizenaar levende man Lalbahadoer was. Op geen enkele manier kon hij vermoed hebben dat deze aardige man hem na het contact niet levend zou kunnen laten terugkeren naar de bewoonde wereld. Na het bezoek zou Lalbahadoer afscheid van Idi hebben genomen. Na zijn vertrek zou Lalbahadoer hem langs andere weg op afstand hebben gevolgd. Op enige afstand | |
[pagina 137]
| |
van zijn kamp zou hij Idi dan van achteren hebben neergeschoten.
Volgens het derde scenario zouden beide mannen elkaar ergens in het bos hebben ontmoet. Als volkomen vreemdelingen zouden ze elkaar hebben begroet en ook als zodanig uit elkaar zijn gegaan. Lalbahadoer zou na enige tijd teruggekeerd zijn langs een andere weg - hij kende de omgeving immers als zijn broekzak - en van een afstand Idi hebben neergeschoten. De groep ging ervan uit dat de tijd zou leren welk scenario aan de orde was geweest. Eén ding stond vast: Idi moest van achteren zijn neergeschoten. Dit had Lalbahadoer aan Asgar verteld.
Na deze korte voorbereiding begon het daadwerkelijke onderzoek, het uitkammen van de omgeving. Na enige tijd speuren - het was inmiddels tien uur geworden - meende de heer Janssen een sterke geur te ruiken die weleens op een lijklucht zou kunnen duiden. In eerste instantie schonk hij daar niet veel aandacht aan en liep verder. ‘In zo'n zwampbos ruik je meer van dat soort luchtjes’, moet hij bij zichzelf gedacht hebben. Na tien of vijftien meter verder gelopen te hebben, was de verdachte lucht weg. Hij rook weer gewone bos- en zwamplucht, die de ene keer fris ruikt en de andere keer wat minder door rottende vegetatie in het vochtige milieu. Niets bijzonders. Plotseling keek hij - eigenlijk zomaar - naar boven en zag tussen het dikke groene bladerdek van de boomkruinen | |
[pagina 138]
| |
door, stinkvogelsGa naar voetnoot39 (aasgieren) op grote hoogte rondcirkelen. Dat was voor Janssen het signaal dat hij zich niet vergist kon hebben. Ogenblikkelijk besloot hij terug te lopen langs dezelfde weg. Inderdaad rook hij weer zelfde onaangename lucht. Hij riep naar de mannen in zijn buurt, en de omgeving werd aan een nader onderzoek onderworpen. Op de verdachte plek lagen droge pinabladeren en dorre takken. Alles zag er heel natuurlijk uit. Niets deed ook maar enigszins vermoeden dat daar misschien wel een vers graf lag. Afgelopen dinsdag zou Idi gedood en begraven kunnen zijn, want vanaf die dag werd hij vermist, terwijl het nu zaterdag was. Het zou dan niet meer dan logisch zijn, dat het lijk onder deze tropische omstandigheden van vochtigheid en hoge temperaturen in een zekere staat van ontbinding verkeerde. De plek waar de groep stond, lag op ongeveer honderd meter afstand van het kamp en eigenlijk dus heel dichtbij. Als hier werkelijk het lijk van Idi begraven lag, dan zou scenario twee heel dichtbij de werkelijkheid kunnen komen, namelijk dat zij elkaar ontmoet en gesproken zouden hebben in of dichtbij het kamp. Na het afscheid zou Idi dan op de terugweg van achteren zijn neergeschoten. | |
[pagina 139]
| |
De eerste inspectie deed al vrij snel vermoeden dat inderdaad het lijk hier begraven moest liggen. De Javanen sloegen aan het voorzichtig omwoelen, en inderdaad, hier was in de grond gegraven. Iets verder omwoelen leidde ertoe, dat grondwater opborrelde met een sterke lijklucht.
De procureur-generaal, mijnheer De Niet, werd erbij gehaald. Nadat hij de situatie had opgenomen gaf hij opdracht tot openen van het graf met tegelijkertijd de mededeling dat het betreffende rapport op een later moment zou worden opgesteld.
Voordat men daadwerkelijk met graven begon, werd een aantal mannen naar plantage Peperpot gestuurd om een lijkkist, ontsmettingsmiddelen en andere benodigdheden te halen om dit karwei te kunnen klaren. Verder moest de dokter worden gewaarschuwd voor de lijkschouwing en - als het even kon - de vaststelling van de dood en de doodsoorzaak. Het was nu inmiddels één uur in de middag geworden, siëstatijd dus in Suriname. De mannen die siësta wilden houden konden dat gewoon doen, want hen restte niets anders dan af te wachten totdat de mannen terug zouden zijn van Peperpot om het werk voort te zetten. Het houden van een siësta in het bos is heel eenvoudig. Je zoekt een droge plek op waar geen mierennest of ander kleine ongedierte is. Door de begroeiing plat te trappen maak je wat ruimte en tegelijkertijd weet je dan dat er niet toevallig één of andere giftige slang gekronkeld onder het gras zit. Je gaat liggen en als je een goede plek hebt | |
[pagina 140]
| |
gevonden, kun je er heerlijk slapen. Je kunt natuurlijk als er een geschikte boom in de buurt is jezelf nestelen op één of meerdere takken en daar je dutje doen. De meeste mannen kozen hier ook voor, maar niet inspecteur Mencke, commandant Kamperveen en de journalist Tjong Akiet.
Zij maakten van de wachttijd gebruik om een bospad zo ver mogelijk te volgen in de richting van de Pauluskreek. De uitgestrektheid, de onherbergzaamheid en de onbegaanbaarheid van het terrein bracht de mannen tot de conclusie dat je geen bang type moest zijn om hier je verblijf te kiezen. Lalbahadoer moest deze plek met zorg hebben gekozen om zijn verblijfplaats in te richten, in verband met zijn veiligheid en de onbereikbaarheid voor militairen en politie. Hij moest de hele omgeving als zijn broekzak gekend hebben. Het was hier immers een warwinkel van vegetatie en op enkele plaatsen was er haast ondoordringbaar struikgewas met overal water, klei en kleine beekjes. De zwamp zag er overal eender uit. Ervaring met woudlopen en kennis van de omgeving met inbegrip van de aldaar aanwezige natuurlijke barrières was randvoorwaarde om de weg niet kwijt te raken. Zeker in Lalbahadoers geval was dat aan de orde. Hij moest namelijk bij nacht en ontij in zijn eentje hier steeds de juiste weg vinden naar zijn kamp.
Halverwege de middag keerden de mannen terug met de strikt noodzakelijke benodigdheden en - niet onbelangrijk - | |
[pagina 141]
| |
voedsel. Dokter Elliot was ook meegekomen met zijn oppassers. Een paar Javanen, onder wie de zwager van Idi, begonnen voorzichtig met het graafwerk. Voorzichtigheid was geboden, want het was nu al een aantal dagen geleden dat hij hier was begraven. Men wilde het lijk, dat waarschijnlijk in staat van ontbinding zou verkeren, niet al te zeer beschadigen. Het graf bleek ongeveer 1.80 meter lang en slechts 75 centimeter diep te zijn. Na enkele minuten graven kwam er een lemmetje (limoen) te voorschijn. Mensen die de jungle in gaan, nemen meestal een lemmetje mee tegen slangenbeten. Even later vonden de mannen een zakdoek. De zwager van Idi herkende de zakdoek. Nu was elke twijfel weggenomen. Idi was gekleed in een kaki broek en een lichtgeel overhemd. Naarmate men verder ging met graven, stroomde van alle kanten het zwampwater in het graf en vermengde zich met het bloed van het lijk. Bij nog verder graven kwam inderdaad het lijk in zijn geheel te voorschijn. Het was - zo op het eerste gezicht - met respect in het graf gelegd. Het linkerbeen was over het rechter gekruist, terwijl de armen netjes naast het lichaam waren gelegd.
De identificatie van het lijk was dus snel een feit. Na het kisten werd het stoffelijke overschot naar Meerzorg vervoerd voor sectie. De sectie werd verricht door dr. Froos, die samen met de heer Specerij bij het | |
[pagina 142]
| |
binnenbrengen van de kist reeds op Meerzorg aanwezig was. Sectie op het lijk bracht aan het licht dat Idi inderdaad in de rug was geschoten. Daar was de schotwond te vinden met een vrij grote kogel in de rechterlong. Hiermee was duidelijk dat scenario twee als het meest waarschijnlijke moest worden gezien: Idi was van achteren neergeschoten na persoonlijk contact met Lalbahadoer. En dat was ook het verhaal dat Lalbahadoer had verteld aan Asgar.
Deze zichtbaar piëteitsvolle begrafenis zou kunnen duiden op het feit dat Lalbahadoer voor zijn eigen veiligheid, maar tegen zijn zin Idi had gedood. Het impliciete credo was namelijk geworden dat hij onder geen beding iemand die zijn territorium had betreden, zou toestaan levend naar de bewoonde wereld terug te gaan. Dat zou hem noodlottig kunnen worden, want zelfs indien de ongenode gast hem op zijn erewoord zou hebben beloofd zijn mond te houden, dan nog had hij daarover geen enkele zekerheid of garantie. De persoon in kwestie zou immers alleen terugkeren en Lalbahadoer zou in de bewoonde wereld geen controle meer over hem hebben. Hij zag zichzelf nu dan ook gemanoeuvreerd in de verschrikkelijke situatie, dat hij willens en wetens nog meer moorden zou moeten plegen.
Dit dilemma werd ook verwoord in een artikel in ‘De Tijd’ van maandag 15 februari 1954 van de journalist Tjong Akiet, die ook mee was gegaan met de expeditie. Hij schreef: | |
[pagina 143]
| |
‘Dante schreef boven de hellepoort: “Laat alle hoop varen, hij die hier binnen treedt”. Lalbahadoer schreef dit met geweervuur. Iedereen was vrij de zwamp binnen te komen, maar niemand zou terugkeren naar het land der levenden. Dat was de wet die Lalbahadoer voor de zwamp die hij bewoonde had vastgesteld. Idi, de onschuldige, nietsvermoedende houthakker heeft hiervoor met zijn leven moeten betalen.’ | |
[pagina 144]
| |
De door Lalbahadoer ingenieus en volgens de regels van de kunst geslagen waterput. Rond de put had hij een grote dam opgeworpen om het zwampwater (oppervlaktewater) buiten te houden. De put had hij geslagen op enkele meters verwijderd van het kamp. De weg ernaar toe had hij verstevigd met ronde dwarsliggers.
| |
[pagina 145]
| |
Op bovenstaande foto de huishoudelijke artikelen waarvan Lalbahadoer gebruik maakte. 1. Kleine braadpan. 2. Een kwart zak witte rijst. 3. Vijf stukken zeep. 4. Een liter melk en een liter geraspte kokosnoot. 5. Een rijstpot vol aardappelen. 6. Een aluminium pot, borden en deksels. 7. Drie flessen kokosolie, elk van een liter inhoud. 8. Lege Esso-motorolieblikken. 9. Een grote, lege koekdoos met lepels en messen.
| |
[pagina 146]
| |
Bij het graf van Idi: van rechts naar links ziet men de procureur-genaraal mr. M. de Niet, Inspecteur Mencke, de belastingambtenaar Sanches en twee andere niet geïdentificeerde beambten.
| |
[pagina 147]
| |
Het graf van Idi in de zwamp was gevonden. De opsporingsambtenaren stonden eromheen. Links staan politieman Fräser, inspecteur Mencke en de heren Wesenhagen en Tjie A Njiem. Rechts staan districtscommissaris Barend, procureur-generaal De Niet (beide met witte helm op), inspecteur De Miranda en andere leden van de expeditie.
| |
[pagina 148]
| |
Op de voorgrond van links naar rechts: politieman Fräser, inspecteur Mencke en commandant Kamperveen. Allen vermoeid door de dagenlange inspanning en nabij het graf van Idi, wachtend op de manschappen die de kist en de dokter zijn gaan halen.
| |
[pagina 149]
| |
Het graf is blootgelegd (zie pijl). De zwager van Idi staat in de kuil, terwijl de autoriteiten en andere expeditieleden aan de rand staan.
|
|