Lalbahadoer. Een fatale liefde
(2008)–Bish Ganga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Opsporing en liquidatieHet is alweer vijf maanden geleden dat Lalbahadoer uit intens liefdesverdriet in een vlaag van verstandsverbijstering een dubbele moord begaat, waarbij zijn geliefde en haar moeder het leven laten. Sindsdien is de rust op Meerzorg eigenlijk niet meer weergekeerd. Angst bleef regeren en de samenleving beheersen en van tijd tot tijd zelfs overheersen. Sommigen spraken zelfs van een ware angstpsychose onder de bewoners. In ieder geval gingen de mensen sinds het voorval nog steeds niet graag in het donker naar buiten. Als men om welke reden dan ook als de avond eenmaal was ingevallen buiten moest zijn dan deed men dat in gezelschap van een huisgenoot, meestal een familielid. De vrouwen werden in hun bewegingsvrijheid in en rondom het huis extra beperkt. De beperking gold nu echter ook voor de mannen en dat was een hele uitzondering voor een door mannen gedomineerde Hindostaanse samenleving. Normaal gesproken hadden de mannen een continue en welhaast onbeperkte bewegingsvrijheid tussen hun woning en de Chinese winkel en eigenlijk zelfs daarbuiten. 's Avonds was de straat dan ook totaal verlaten, in tegenstelling tot vroeger, toen voornamelijk de mannen en jongens tot heel laat 's avonds op straat bleven hangen voor de sociale contacten en het laatste nieuws. Televisie was er immers nog niet, radio's waren dun gezaaid en ze werden | |
[pagina 92]
| |
mondjesmaat gebruikt. De batterijen waren peperduur en dus werd er zuinig mee omgesprongen. De straten waren in dit gebied eigenlijk geen straten in de normale betekenis van het woord. Wat hier voor straat doorging was eigenlijk een smalle zandweg die Meerzorg verbond met de plantage Peperpot, waarover fietsers, bromfietsers en sporadisch auto's voorbijkwamen. Verder werd de weg gebruikt door de boeren uit de omgeving die met hun ossen-, ezel- en paardenwagens hun landbouwgronden bezochten en de oogst vervoerden. Van straatverlichting was in de verste verte geen sprake, terwijl de verlichting van de woningen slechts flauwtjes was door zwakke petroleumlampen. Als je je een petroleumlamp kon veroorloven, behoorde je tot de welvarenden. De armeren onder de bevolking moesten het met veel minder doen en verlichtten de huizen met zelfgemaakte walmende oliepitten. Van het minste of geringste geluid in het donker, bijvoorbeeld het geritsel van opwaaiende dorre bladeren op de grond of een opvliegende vogel in de boomkruinen, kon men mateloos schrikken. Het gaat hier om Suriname, een tropisch land met veel begroeiing en bos en natuurlijk heel veel dieren, die allemaal geluid kunnen voortbrengen, afzonderlijk of tegelijkertijd. In het donker konden de mensen daar erg van schrikken. Angstaanjagend en schrikwekkend was ook het geblaf van de vele waakhonden. Soms steeg de angst ten top als het geblaf van de honden opeenvolgend werd overgenomen door andere honden, zodat het leek alsof er iemand | |
[pagina 93]
| |
voorbijkwam en successievelijk door de waakhonden van de verschillende families werd opgemerkt. Die persoon zou dan best eens Lalbahadoer kunnen zijn, die uit het bos was gekomen en aan het rondstruinen was geslagen. Deze situatie deed zich regelmatig voor. Onder de mensen ontstond dan doodse stilte. Met een hart dat in de keel klopte, zaten ze angstig af te wachten tot het gevaar geweken was. Maar de angst bleef. Als het geblaf over was, dan was immers op geen enkele manier duidelijk geworden wat de reden was van het blaffen.
Grote paniek ontstond er onder de bevolking toen de vrouw van Idi alarm sloeg, omdat haar man twee dagen daarvoor het bos was ingegaan en daarna niet meer naar huis was teruggekeerd. Idi woonde met zijn gezin in Meerzorg en werkte als arbeider bij de plantage Peperpot. De heer Janssen was de directeur. Idi was een beetje uitgekeken op zijn werk. Hij was aan het nadenken hoe hij daarin verandering zou kunnen brengen door iets anders te gaan doen voor zijn broodwinning. Hij had zich inmiddels laten informeren over de weinige mogelijkheden voor werk in de omgeving. Wat hem wel interessant had geleken was iets te gaan doen in hout, al dan niet in samenwerking met iemand met een houtzagerij of misschien wel met de firma Bruynzeel zelf. Hij had dit besproken met zijn vrouw. Met enige aarzeling, meer omdat zij wist dat hij slechts met veel moeite van zijn standpunt zou zijn af te brengen, was zij met zijn plan | |
[pagina 94]
| |
akkoord gegaan, maar niet van harte. Idi had al eerder aangegeven dat hij het op zijn werk echt niet meer zag zitten. Op de lange duur zou dat erger kunnen worden en misschien zelfs gezondheidsklachten geven. In dat geval zouden zij veel verder van huis zijn.
Nu had zij de zekerheid dat er elke fortnightGa naar voetnoot23 geld binnen kwam. Niet voldoende voor een rijk leven, maar zij kon daarmee de huishouding draaiende houden. Dat lukte haar alleen maar omdat zij voor groente en vlees niet afhankelijk was van de lokale markt. Zij verbouwde zelf groenten en fruit en ze had wat kippen en eenden op het erf lopen voor eigen gebruik. Als zij soms wat extra geld nodig had, kon zij daar wat van verkopen. Zodoende kon zij de eindjes wel aan elkaar knopen. Dat zij twijfels had bij zijn plannen, had te maken met het feit dat zij nu periodiek op wat geld kon rekenen en niet wist of dat in de toekomst ook weer het geval zou zijn. Het was vooral die onzekerheid die haar huiverig maakte voor de nieuwe situatie.
Haar twijfels hield zij voor zich. Zij had hem carte blanche gegeven bij het vinden van de nieuwe draai in zijn arbeidsleven. Ze waren nu al heel lang samen en hij had in die lange tijd voldoende zijn verantwoordelijkheid jegens het gezin genomen en bewezen dat zij op hem konden rekenen. Hij was lief voor de drie kinderen, wilde hen een | |
[pagina 95]
| |
goede toekomst geven en bovendien zou hij echt niet in zeven sloten tegelijk lopen.
Met instemming van zijn vrouw was Idi dan ook in gesprek gegaan met de directeur van de plantage Peperpot, de heer Janssen. Deze vond zijn aangekondigde vertrek jammer, maar hij had zich voorgenomen Idi's plannen niet te torpederen en hij had zich zelfs bereid getoond tot enigerlei samenwerking in de toekomst. Om te beginnen had de directeur Idi toestemming gegeven op verkenning te gaan over het grote terrein van de plantage Peperpot, ter globale inventarisatie van waardevolle bomen, geschikt voor de houtkap en verdere verwerking.
Op die bewuste ochtend was Idi voor dag en dauw vertrokken. Hij had zijn geweer meegenomen met voldoende patronen, voor het geval hij wild of gevogelte zou tegenkomen. Die zou hij kunnen afschieten en meenemen ter consumptie. Maar een jachtgeweer was bepaald niet alleen een luxe voor de jacht in de oerwouden van Suriname. Het kon soms levensreddend zijn. In de bossen dreigden gevaren als hongerige pakiratijgers, die in mensen een prooi zien. Grote krokodillen konden een gevaar vormen en mensen aanvallen, vooral als zij een nest hebben. Ook bij een aanval van een boa constrictor zou een geweer zijn nut kunnen hebben, maar dan meer als slagdan als schietwapen. | |
[pagina 96]
| |
Toen eenmaal alarm was geslagen dat Idi zoek was konden een paar bewoners, die Idi hadden zien weggaan die bewuste ochtend, zich herinneren twee schoten kort na elkaar te hebben gehoord, ongeveer anderhalf à twee uur na zijn vertrek. Voor het overige waren er geen bijzonderheden rond het voorval te melden.
De vrouw van Idi was ongerust en totaal van streek. En dat was begrijpelijk. Lalbahadoer speelde voortdurend in haar achterhoofd. Zou Idi misschien Lalbahadoer ergens in het bos zijn tegengekomen, die hem dan - om welke reden ook - zou hebben doodgeschoten en ergens in de zwampen hebben begraven? Wat een verschrikkelijk idee was dat. Zij probeerde dat idee dan ook uit haar hoofd te zetten, maar dat lukte niet. Omdat de gemeenschap van Meerzorg geen rust meer kende, was zij niet de enige die met een dergelijk idee in het hoofd rondliep. Ook veel andere buurtbewoners hielden rekening met het scenario dat Idi door Lalbahadoer was doodgeschoten. Het meest verschrikkelijke van alles was dat dit openlijk door deze en gene werd besproken.
Van de vermissing werd aangifte gedaan bij de politie te Paramaribo. De politie schrok van deze aangifte en nam de situatie zeer serieus, omdat vermissing van personen op deze wijze een uitzondering was. Het korps van politie van Nieuw Amsterdam informeerde weldra de politie van Paramaribo, want ook zij hield ernstig rekening met het scenario ‘Lalbahadoer’ in deze zaak. Ter voorkoming van | |
[pagina 97]
| |
nog meer ellende moest hier zo snel mogelijk korte metten mee worden gemaakt, was de algemene mening van de politie.
Bij de politie was namelijk door tips van verschillende mensen uit Meerzorg genoegzaam bekend dat de kans dat Lalbahadoer in de bossen van Meerzorg vertoefde groot was. Bewoners uit de omgeving die sympathiseerden met de familie van Silawatie, hadden tot vervelens toe de politie benaderd met tips over de mogelijke verblijfplaats van Lalbahadoer. Volgens hen zouden familie en vrienden van Lalbahadoer daar drommels goed van op de hoogte zijn. Van tijd tot tijd moest hij immers van eten, kruidenierswaren en andere levensbenodigdheden worden voorzien, anders zou hij in het bos niet zo lang kunnen overleven. Dat alles was algemeen bekend via de mofokoranti, die op volle toeren draaide. Noch iemand uit het kamp Silawatie, noch iemand uit het kamp Lalbahadoer kon ook maar iets concreet aantonen. De bron van elke tip die de politie kreeg was dan ook van ‘horen zeggen’ en berustte op vage vermoedens.
De mofokoranti wist van geen ophouden, maar waar rook is is vuur. En inderdaad bracht Lalbahadoer overdag, 's avonds en 's nachts bezoeken aan de bewoonde wereld. Overdag kon hij natuurlijk niet open en bloot over straat lopen. Voor vervoer overdag had hij een aantal keren gebruik gemaakt van de diensten van een vriend. De vriend beschikte over een bakkersfiets, omdat hij als bijverdienste | |
[pagina 98]
| |
brood bezorgde. Voor dit werk had hij een fiets met een grote rieten mand voorop. Daarin ging Lalbahadoer opgerold zitten en zodoende kon zijn vriend hem brengen waar hij naar toe wilde. Tijdens zijn avondbezoeken heeft hij zelfs een aantal filmvoorstellingen bijgewoond in de Recreatiezaal van Meerzorg. Hij ging de voorstellingen binnen nadat de lichten waren gedoofd en verliet de zaal net voordat de verlichting aanging voor de pauzes en het einde van de voorstellingen. Naarmate hij langer in het bos verbleef, nam de frequentie van die bezoeken gestaag af tot een zeldzaamheid.
Ondanks alle onduidelijkheden rondom de meldingen, nam de politie elke tip over Lalbahadoer serieus. Het natrekken van alle tips liet veel te wensen over door gebrek aan menskracht, materieel en middelen. Wat wel en wat niet werd onderzocht of nagetrokken was natuurlijk bij de bevolking niet duidelijk. Verschillende bewoners hadden daardoor het idee dat de politie nogal onverschillig omging met de binnengekomen tips. Het natrekken van de tips liet naar hun gevoel te wensen over.
Een bewoner van Meerzorg die de proef op de som wilde nemen, was een keer in gesprek met de inspecteur van politie Mencke en vertelde hem over de geruchten die de ronde deden en wat de algemene mening bij de bevolking over de politie was. Mencke had daarop gereageerd, zonder zijn irritatie onder stoelen of banken te steken, met de | |
[pagina 99]
| |
opmerking: ‘We hebben het te druk. Bovendien hebben we te weinig geld, politieagenten en materieel. Laat die koelieboiGa naar voetnoot24 lekker zitten waar hij zit. Hij doet geen vlieg kwaad verder. Wij doen wat wij doen, en meer kunnen wij ook niet doen. Het onderzoek gaat gestaag verder. Heb een beetje geduld!’
Maar als nu onverhoopt zou blijken dat Idi door Lalbahadoer was doodgeschoten, dan zou plotsklaps het een en ander in een ander daglicht komen te staan. Lalbahadoer zou dan ineens niet alleen als selectief, maar ook als algemeen gevaarlijk kunnen worden beschouwd. In dat geval zou de politie haar tot nu toe ingezette strategieën moeten aanpassen en dat zou een radicale verandering van de aanpak in deze zaak teweeg kunnen brengen. De politie zou dan meer werk moeten maken van de opsporing en alerter inspelen op tips of andere signalen die zouden kunnen leiden tot de oplossing.
Het geval Lalbahadoer had Suriname geconfronteerd met de harde realiteit van een onhoudbare werksituatie bij de politie. Suriname beschikte wel over een politieapparaat, maar niemand wist tot dan toe of het adequaat was voor handhavings- en opsporingstaken binnen de Surinaamse samenleving. | |
[pagina 100]
| |
Bij bepaalde incidenten was wel komen vast te staan, dat er een tekort was aan verplaatsings- en verbindingsmiddelen bij de politie. In hoeverre dat probleem structureel was, was niet bekend. Bij sommigen heerste wel de indruk dat het werk bij de politie een ‘vrijheid-blijheid-beroep’ was met de slogan: ‘Winti waai lantie paaiGa naar voetnoot25’.
Er waren dus - volgens velen - sterke aanwijzingen dat Lalbahadoer zich nog steeds in Meerzorg zou bevinden en zich in leven hield met voedsel dat in het bos te vinden was zoals knollen, wild, gevogelte en vis, aangevuld met levensbenodigdheden aangereikt door familie en vrienden. Een stabiele situatie welhaast. De politie was echter bezig een opsporingsplan voor te bereiden, want de situatie mocht niet eeuwig duren. Het opsporingsplan zou binnen niet al te lange tijd uitgevoerd kunnen worden en het tijdsbestek was inmiddels al bekend. Een week later zou het gebied worden uitgekamd.
De politie was bezig een opsporingseenheid samen te stellen van vierhonderd militairen en een groot aantal politieagenten. Het gebied dat moest worden uitgekamd, besloeg een groot oppervlak en was zeer moeilijk toegankelijk. De omgeving was grotendeels zwampgebied met kreken, die soms heel diep konden zijn, en vele stroompjes. Met die | |
[pagina 101]
| |
omstandigheden moest serieus rekening worden gehouden bij de organisatie van de expeditie. De manschappen moesten voor die actie kort, doch specifiek worden getraind. Een groot deel van het zwampgebied lag in de regenseizoenen permanent onder water en de grond was drassig. Men kon soms heel diep, tot aan de liezen en misschien nog dieper wegzakken in de modder. Oversteekplaatsen van kreken en andere stroompjes moesten met zorg uitgekozen worden, wilde men niet kopje onder gaan. Bovendien waren de kreken en stroompjes die overgestoken moesten worden niet ongevaarlijk. Naast het feit dat men kopje onder kon gaan, bestond het gevaar van grote boa's en kaaimannen. Verder waren er bijna overal muskieten die ook malaria konden overbrengen en was er ander ongedierte in overvloed. Eén voordeel had het zwampgebied wel. Er waren veel vissen. Iemand die bekend was met het fenomeen vissen in zwampen, zou beslist geen honger lijden. En Lalbahadoer was zo iemand. Het rekruteren, voorbereiden en klaarstomen van de eenheid van vierhonderd militairen was al een behoorlijk eind gevorderd, toen dat proces doorkruist werd door twee voorvallen. | |
[pagina 102]
| |
De gouden tipKorte tijd nadat Idi door zijn vrouw als vermist was opgegeven, kwam Asgar het politiebureau binnen met de gouden tip. Asgar was een boezemvriend van Lalbahadoer. Vanaf het moment dat Lalbahadoer zijn slachtoffers had gemaakt en was gevlucht, was Asgar eigenlijk de enige contactpersoon tussen het solitaire bestaan van Lalbahadoer in het bos en de bewoonde wereld. Deze relatie, voortvloeiend uit een jarenlange hechte vriendschap, was de reden dat Asgar hem niet alleen behulpzaam was bij de vlucht, maar ook in de periode daarna in het bos. Asgar was degene die de contacten onderhield tussen Lalbahadoer en zijn familie en vrienden in de bewoonde wereld. Als koerier functionerend, voorzag hij hem van levensmiddelen en andere benodigdheden. Als Lalbahadoer 's avonds een keer heimelijk naar de bewoonde wereld wilde voor een ontmoeting met zijn vrienden en familie, dan organiseerde Asgar dat. Zo wist een jeugdvriend van Lalbahadoer te vertellen over één van de ontmoetingen, waarop Lalbahadoer aangaf lange tijd geen bakkeljauwGa naar voetnoot26 te hebben gegeten. Daar zou hij erge trek in hebben. Eén van zijn aanwezige vrienden is diezelfde avond nog naar de Chinees gelopen om voor vijf cent een kwart pond bakkeljauw te kopen. Deze werd gelijk | |
[pagina 103]
| |
klaargemaakt en Lalbahadoer heeft heerlijk zitten genieten van rijst met bakkeljauw.
Daags na de verdwijning van Idi had Asgar zoals gewoonlijk weer contact met Lalbahadoer op de afgesproken plek bij ‘Tienpetiya’Ga naar voetnoot27 in de zwampbossen van Peperpot. Lalbahadoer was bij die ontmoeting, die de laatste zou worden, nogal opgewonden en nerveus voor zijn doen. Hij was zichzelf niet. Hij praatte drukker dan normaal en er was echt iets aan de hand, zoveel was Asgar wel duidelijk. Bij tijd en wijle werd hij zelfs onvriendelijk en nors tegen Asgar. Het gesprek verliep niet gladjes en amicaal, zoals gewoonlijk. Hij was zijn eigen stress niet de baas.
Asgar informeerde hem over de weetjes van de bewoonde wereld en stelde hem verder op de hoogte van de activiteiten van de politie en de op handen zijnde opsporingsactiviteiten. Verder vertelde Asgar over de mysterieuze verdwijning van Idi. Vanaf dat moment werd Lalbahadoer zichtbaar nog onrustiger. Hij bekende uiteindelijk inderdaad Idi te hebben neergeschoten op de terugweg naar huis, niet ver van zijn kamp. Hij zou hem op de plaats waar hij hem had neergeschoten, respectvol hebben begraven met tranen in de ogen. | |
[pagina 104]
| |
Asgar moest vooral begrijpen, dat Lalbahadoer de enige bewoner van zijn domein was en zou blijven. Ieder ander kon zijn domein wel betreden, maar het nooit levend verlaten. Personen die zijn domein levend zouden verlaten, zouden hem bij de politie kunnen aangeven. Nadat hij dit alles had verteld, maakte zich een grote irritatie en onrust van hem meester en hij viel uit zijn rol. Op dreigende toon maakte hij Asgar duidelijk dat als hij het ooit het in zijn hoofd zou halen hem bij de politie aan te geven, hij ook hem zonder pardon zou neerschieten. Asgar schrok enorm van deze uitval, maar bewaarde zijn kalmte voor het moment.
Op de terugweg draaide bij Asgar een verschrikkelijke film in zijn hoofd. Nog steeds niet bekomen van de schrik van de opmerking van daarnet, schoten er wel duizend beelden tegelijk door zijn hoofd. ‘Natuurlijk kan Lalbahadoer geen kant op’, dacht Asgar bij zichzelf. ‘Hij zit klem. Hij praat wel met bravoure over zijn koninkrijk midden in de bossen, omringd door de grote zwamp, maar dat biedt natuurlijk geen honderd procent bescherming tegen de politie. De politiemolen is onderdeel van de overheid: hij maalt langzaam, maar wel gestaag. Vroeg of laat wordt hij natuurlijk in het bos ontdekt. Misschien al vóór de aanstaande grootschalige opsporingsexpeditie, maar voordat die expeditie een feit is kan er heel wat gebeuren, waardoor Lalbahadoer de indruk zou kunnen krijgen dat hij verlinkt is door mij. Krijg ik bij Lalbahadoer dan nog de kans iets te verklaren, te weerleggen of klinkt dan al meteen de taal van | |
[pagina 105]
| |
het jachtgeweer? Lalbahadoer is aangeschoten wild. Ik hoef van hem dan ook niet veel begrip te verwachten. Mijn leven is acuut in gevaar’. ‘Op de allereerste plaats is hij zijn geliefde definitief kwijt. Op de tweede plaats heeft hij nu al drie moorden op zijn geweten, waar hij redelijk mee schijnt te kunnen doorleven. Bij een volgende gelegenheid zal hij geen clementie hebben en kiezen voor de kogel, want hij heeft niets meer te verliezen. Als hij wordt opgepakt, levert hem dat een levenslange gevangenisstraf op’, maakte Asgar in zijn hoofd de balans op. ‘De relatieve vrijheid die hij nu heeft, zal hij vroeg of laat kwijtraken. Wat komt er dan voor in de plaats? Achter de tralies..., en dat kan nooit een aantrekkelijk perspectief voor hem zijn. Als het erop aankomt, zal hij in staat zijn ook mij naar de andere wereld te helpen, dat heeft hij letterlijk gezegd’. Ook nu weer kwam Asgar tot de conclusie dat zijn leven echt in gevaar was.
Hij werd gek van de worsteling en alle beelden die kriskras door zijn hoofd schoten. Hij had het gevoel dat hij niet meer helder kon denken.
‘De politie zal haar opsporingsactiviteiten onder geen beding staken en dat betekent dus direct gevaar voor Lalbahadoer. Zijn leven staat dus op het spel. Hij is daarvan nu doordrongen. Nogmaals, de politie is bezig een opsporingsleger samen te stellen. Met vierhonderd militairen is het uitkammen van het bos van Peperpot geen | |
[pagina 106]
| |
grote opgave. Voor Lalbahadoer zal er dan ook geen ontkomen meer zijn. Alles is een kwestie van tijd’. Langzamerhand werd het Asgar helder dat niet alleen Lalbahadoer maar ook hij in gevaar was. Maar die conclusie was niet nieuw. Onbewust was hij zich daar altijd al van bewust. De vraag nu was hoe hij uit dat verschrikkelijke dilemma kon komen. Dit dwong hem - naar zijn eigen gevoel - tot verraad jegens zijn jeugd- en boezemvriend. Hij zag geen andere uitweg en stapte zo uit het bos gekomen, rechtstreeks op de politie af en deed zijn verhaal.
Hij vertelde over de aanwezigheid van Lalbahadoer in de bossen van Peperpot, het koninkrijk dat hij inmiddels daar zou hebben opgebouwd met een riant onderkomen van wel twee verdiepingen, naar eigen zeggen. Asgar had dat zelf niet gezien en bij zijn weten niemand anders, behalve Idi, die dat met de dood heeft moeten bekopen. Het domein van Lalbahadoer was moeilijk bereikbaar. Het vertoonde gelijkenis met de voor het koloniale leger en politie moeilijk bereikbare vestingen van de Marrons, de gevluchte negerslaven van weleer, zoals Fort Boucou, Fort Broos of Fort Wii in het district Commewijne, van waaruit zij de vrijheidsstrijd hebben gevoerd. Het ‘fort’ van Lalbahadoer zou dan ook zeer moeilijk bereikbaar zijn. Midden in de moeilijk begaanbare zwamp moest zich ergens als een soort eiland een schelprits bevinden. Op de schelprits stond een grote mira- | |
[pagina 107]
| |
oedoeboomGa naar voetnoot28, waaronder en waartegen hij zijn ‘paleis’ zou hebben gebouwd. Vanaf de tweede verdieping - Asgar kon zich er met de beste wil van de wereld geen voorstelling van maken - zou hij in staat zijn de hele omgeving te overzien. Elke indringer van het domein zou weldra opgemerkt worden. Bovendien was het door de natuurlijke barrières praktisch onmogelijk zijn hut snel en ongemerkt te naderen. Je moest er de weg weten, anders kwam je er niet. Nog afgezien van het feit dat je moest oppassen niet ten prooi te vallen aan tropische ziekten, slangen, kaaimannen of tijgers. Indringers zouden het domein wel kunnen binnenkomen, maar het niet levend verlaten en dat was precies wat Idi ook overkomen was.
Na de gouden tip van Asgar wijzigde de politie even snel als radicaal het nog in ontwikkeling zijnde opsporingsplan. De politie ging pragmatisch te werk en besloot tot een doelgerichte opsporingsactie in de bossen en zwampen van Peperpot.
De voorbereidingen van de grote operatie om vierhonderd militairen te mobiliseren en samen met een groot aantal politiebeambten naar Peperpot te sturen met als opdracht het grote gebied van de plantage uit te kammen, werd subiet | |
[pagina 108]
| |
afgeblazen en in de plaats daarvan kwam een kleinschaliger opsporingsactie waaraan nu alleen de politie deelnam. Er werd een politie-eenheid van dertig man geformeerd onder leiding van inspecteur Mencke met als speciale opdracht Lalbahadoer op te sporen in de bossen van Peperpot en hem te arresteren. De agenten kregen te horen dat Lalbahadoer in een zelfgebouwde boomhut zou verblijven op een kleine schelprits, als een eiland gelegen midden in een groot en moeilijk bereikbaar zwampgebied op ongeveer drie kilometer afstand van de fabriek van de plantage.
Er werd een kerngroep gevormd, die gekleed zou gaan in het camouflerende militairgroen. Deze kerngroep bestond uit de politiebeambten Kamperveen, die het commando zou voeren, Fräser en Talens. Op een later moment werden aan de kerngroep toegevoegd de politiebeambte Sloot en de buitengewoon agent van politie Dilmohamed. De kerngroep kreeg de moeilijke opdracht de zeer vuurgevaarlijke Lalbahadoer te besluipen. Hierbij werd de manschappen duidelijk gemaakt zorgvuldig te werk te gaan en vooral geen onnodige risico's te nemen. Zij werden bewapend met karabijnen en kregen uitdrukkelijk toestemming gericht te schieten bij gevaarlijke situaties. De groep onderging overdag en 's avonds een spoedtraining. Bij één van de nachtelijke oefeningen kwamen de beambten Kamperveen, Fräser en Talens, weliswaar op enige afstand, oog in oog te staan met een pakiratijger, die in hun richting kwam aangeslopen. | |
[pagina 109]
| |
Duidelijk een hongerig exemplaar, waarvoor je best bang kan zijn. De beambten zagen zich genoodzaakt uit lijfsbehoud het dier neer te schieten. Tijdens de oefeningen van de dag erna zagen zij een tijgerkat. Dit beest is niet zo gevaarlijk als de pakiratijger, maar voordat de mannen ook maar iets konden ondernemen, maakte hij zich uit de voeten door weg te vluchten en te verdwijnen in het donkere bos.
De overige vijfentwintig leden van de opsporingsgroep kregen de taak als dekking te fungeren voor de kerngroep. Deze dekkingsgroep stond onder leiding van de adjunct-inspecteur van politie Waaldijk. Ook deze groep onderging een spoedtraining en werd voorbereid op de zware taak.
De reputatie van Lalbahadoer als schutter was de reden dat onder de manschappen grote opgewondenheid heerste. Men was bang dat men op een onverwacht moment ergens in het dichtbegroeide deel van het bos oog in oog met hem zou komen te staan. Wat doe je dan? Tot overgave dwingen of direct de taal van het geweer laten klinken?
In de zeer vroege ochtend van vrijdag 12 februari 1954 staken de dertig mannen met de veerboot Ansoe de Surinamerivier over naar Meerzorg om in de buurt van de plantage Peperpot te zoeken naar Lalbahadoer. Inspecteur Mencke, die het commando voerde over de Kerngroep, was een dag eerder naar Peperpot vertrokken om te controleren | |
[pagina 110]
| |
of alle noodzakelijke voorbereidingen waren getroffen, zodat de manschappen de volgende dag zonder problemen aan de expeditie konden beginnen.
Nadat de manschappen - volgens plan heel vroeg - op Peperpot waren gearriveerd, kon de expeditie van start gaan. Het eerste deel van de tocht verliep gemakkelijk, over een stuk zandweg van de plantage, die vrij snel overgaat in een looppad. Dit pad was goed begaanbaar en werd dagelijks gebruikt door jagers, vissers en hengelaars. Het goed begaanbare pad gaat over in een minder goed begaanbaar gedeelte, dat meer op een bosspoor lijkt. Dit pad werd niet frequent gebruikt door jagers of vissers. Het waren de meer verwoede jagers en vissers die hier kwamen, want de tropische ontberingen namen hier een aanvang. Hoewel het nog vrij vroeg in de ochtend was, was de hitte al voelbaar en de luchtvochtigheid maakte de tocht extra zwaar. Hier en daar was de begroeiing heel dicht en soms moest er een trailGa naar voetnoot29 worden gekapt om er door te kunnen komen. Dat open kappen gaat gepaard met enig lawaai, dus die acties moesten behoedzaam worden uitgevoerd. De beambten moesten het moerasgebied van de zwampen doorwaden en kreken oversteken, die soms heel diep waren. Omdat het spreekwoordelijke kruit hier letterlijk droog moest worden gehouden, leed de voortgang er soms behoorlijk onder. | |
[pagina 111]
| |
Er diende zich een tegenvaller aan toen opeens een politieagent een noodkreet slaakte, omdat hij door een krokodil in zijn bil was gebeten. Hoewel hij niet levensgevaarlijk werd verwond, kwam de beet wel goed aan. Zijn kleding voorkwam voorkomen dat er niet een hap uit zijn bil was genomen door de krokodil. Voor hem en twee collega's betekende deze pech tevens een einde van de spannende expeditie. Met hun drieën maakten zij rechtsomkeert, terwijl de rest verder ging. Deze manschappen van de politie waren in tegenstelling tot de militairen, die aanvankelijk ook aan de actie zouden deelnemen, een beetje onwennig en niet echt getraind voor opsporingstaken als deze onder dergelijke tropische omstandigheden. De militairen waren van het plan geschrapt, omdat de gouden tip van Asgar een algemene en grootschalige klopjacht overbodig had gemaakt. Nu was immers de verblijfplaats van Lalbahadoer precies bekend geworden.
Omstreeks tien uur in de ochtend kwam het opsporingteam in de buurt van de schelprits. De rits werd als zodanig herkend door de beschrijving van Asgar. Bijna tegelijkertijd zag Kamperveen als eerste uit de groep Lalbahadoer. Hij kwam aanlopen met een grote bos pinabladerenGa naar voetnoot30 op zijn rug, de houwer in zijn hand en het geweer over zijn | |
[pagina 112]
| |
schouder. Eenmaal op de rits gooide hij de pinabladeren op de grond, zette zijn geweer rechtop tegen de mira-oedoeboom en begon de pinabladeren te kappen, langs de hoofdnerf te scheuren, in tegenovergestelde richting tegen elkaar aan te leggen, te bundelen en ordentelijk te stapelen. De bedoeling van deze handelingen was de pinabladeren te bewerken zodat zij als dakbedekking konden dienen. Naar later zou blijken, had hij de pinabladeren nodig voor een tweede kamp op enige afstand van zijn huidige onderkomen. In het tweede kamp wilde hij zich kennelijk onder bepaalde omstandigheden kunnen terugtrekken. Bijvoorbeeld bij politiedreiging.
Ook de andere leden van de groep zagen Lalbahadoer kort daarna, maar de afstand was te groot om hem te sommeren tot overgave. Besloten werd om hem vanuit twee richtingen te besluipen. Kamperveen zou dit samen met Sloot en Dilmohamed vanuit de ene richting doen, terwijl Fräser en Talens hetzelfde zouden doen vanuit een andere richting. Maar ineens stopte Lalbahadoer alle activiteiten en wandelde weg. De kerngroep verloor hem uit het zicht en de mannen moesten wachten. Fräser en Talens kropen ondertussen heel voorzichtig voorwaarts en hoorden even later een kloppend geluid. Zij gingen verder op het geluid af en zagen Lalbahadoer bij de stevige stam van de mira-oedoeboom zitten en patronen vullen voor zijn jachtgeweer. Het dubbelloops jachtgeweer stond nog steeds rechtop tegen de boom. | |
[pagina 113]
| |
Fräser en Talens overlegden even. Fräser zou Lalbahadoer sommeren zich over te geven. Talens zou daarvoor eerst omlopen en het geweer grijpen, waardoor Lalbahadoer eensklaps zou zijn ontwapend. Door deze handelwijze zouden de politieagenten Lalbahadoer levend kunnen opbrengen. Fräser zei tegen Talens dat hij alvast met zijn karabijn in de aanslag moest staan voor actie, indien nodig. Zelf zou hij Lalbahadoer in het Hindostaans sommeren zich over te geven. Terwijl zij nog aan het overleggen waren, viel dit plan in het water. Lalbahadoer rook om de één of andere reden onraad, waarschijnlijk door een voor hem ongewoon geritsel of ander geluid. Hij keek op, eerst in de richting van Kamperveen, die hem al heel dicht was genaderd, en vervolgens in de andere richting, waar hij nog minimaal twee ‘militairen’ ontwaard moet hebben, namelijk Fräser en Talens. ‘Ik ben door militairen omsingeld’, moet het als een flits door zijn hoofd zijn gegaan. In feite was hij omsingeld door de politie, waarvan de leden van de Kerngroep in militairgroen gekleed gingen als camouflage. Hij sprong op als door een wesp gestoken, waarschijnlijk met de bedoeling zijn geweer te grijpen. Op datzelfde moment sommeerde Fräser Lalbahadoer in het Hindostaans om zich over te geven. Lalbahadoer schrok hevig en riep eveneens in het Hindostaans: ‘Are baap re baap, kaun hamme hnja dekh leis?’Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 114]
| |
Het snelle opspringen, de uitroep en de vluchtbeweging die hij met zijn lichaam maakte waren voor Fräser het signaal dat hij zich mogelijk uit de voeten wilde maken. Hij nam geen enkele risico en loste het eerste schot. Zijn karabijn had hij al die tijd al schietklaar in de aanslag, dus het was een kwestie van snel de trekker overhalen. Het schot trof Lalbahadoer in zijn zij. Lalbahadoer deed nog een stap naar voren, keerde zich om en op dat moment gaf Talens vuur. Dit schot trof Lalbahadoer dodelijk in de rug. Hij viel ter plekke neer en stierf heel kort daarna.
Toen Lalbahadoer eenmaal was doodgeschoten bleek dat het drama zich had afgespeeld op een plantage nog verder gelegen dan Peperpot, namelijk La Liberté. Toen werd duidelijk hoe diep Lalbahadoer het bos in was gevlucht om uit handen van de politie te blijven. De gigantisch grote plantage Peperpot had hij dus achter zich gelaten, om zijn verblijf op te zetten in La Liberté.
Langzaam aan verspreidde zich het bericht van de opsporing en het doodschieten van Lalbahadoer door de politie in Paramaribo, Meerzorg en overige delen van het land. De radio - Suriname had toen nog geen televisie - speelde daarbij een centrale rol. Met korte nieuwsflitsen werd het nieuws gebracht. Er was nog maar één gespreksonderwerp in de stad, op de markt, op straat, | |
[pagina 115]
| |
eigenlijk overal. Op Meerzorg ging het bericht als een lopend vuur.
De mensen op Meerzorg haalden opgelucht adem, omdat het gevaar Lalbahadoer geweken was, zodat iedereen weer kon gaan en staan waar en wanneer hij maar wilde, overdag, 's avonds of 's nachts. Men dacht hiermee ook af te zijn van de mysterieuze voorvallen op Meerzorg, zoals het nooit opgeloste geweerschot op Oedebhaansing, een broer van Silawatie. De situatie op Meerzorg 's avonds en 's nachts, vergeven van de angst waardoor de mensen de straat niet opgingen, werd vergeleken met de noodtoestand. Ook daaraan kwam dan nu een eind, zo was de algemene mening.
Bijzonder opgelucht bleken ook de nabestaanden en familieleden van de slachtoffers van Lalbahadoer te zijn. De familie Ramsing, familie van wijlen Silawatie en haar moeder, plaatste een advertentie in de dezelfde editie van De Tijd als waarin over de opsporing en het neerschieten van Lalbahadoer werd bericht. In de advertentie werd dank betuigd aan een ieder die betrokken was geweest bij de opsporing van Lalbahadoer. | |
[pagina 116]
| |
Dankbetuiging Maar sommige mensen waren ook minder blij en zij plaatsten kanttekeningen bij het hele gebeuren rondom de opsporing en liquidatie van Lalbahadoer. Dat waren voornamelijk de familieleden, vrienden en sympathisanten van Lalbahadoer. Zij hadden de relatie tussen Lalbahadoer en Silawatie graag bekroond gezien in een huwelijk, dat dan een zeer bijzonder karakter zou hebben gedragen omdat bruid en bruidegom elkaars buren waren. Maar de ontluikende bloemknop, waarmee de liefde tussen de twee kon worden vergeleken, was abrupt en gewelddadig van de plant afgerukt. ‘Romeo en Julia’ waren beiden dood. | |
[pagina 117]
| |
De manschappen waren uit de zwamp gekomen en moesten nog een diepe sloot oversteken om het bos in te kunnen waar zij weer vaste grond onder de voeten zouden hebben. Bij het doorwaden van deze sloot kwamen de politiemannen tot de borst in het water.
| |
[pagina 118]
| |
Het tweeverdiepingenkamp van Lalbahadoer, tegen een enkele mira-oedoeboom aangebouwd. De pijl wijst de plek aan waar hij werd doodgeschoten. Vlak boven de pijl is de trap zichtbaar, waarlangs hij naar de eerste en tweede verdieping kon klimmen.
| |
[pagina 119]
| |
Het kamp van Lalbahadoer in het bos. Vóór het kamp staan (van links naar rechts) Kamperveen, Fräser en Talens. Het kamp is ongeveer zes meter hoog en heeft een tweede verdieping op ongeveer vier meter hoogte. Het kamp staat op de begane grond op de schelprits, een soort eilandje in de zwamp. Op de plek waar de agenten staan viel Lalbahadoer dood neer.
| |
[pagina 120]
| |
Nadat het lijk uit de zwamp was gedragen, werd het per boot verder vervoerd naar plantage Peperpot. Dat gebeurde onder politiebewaking.
| |
[pagina 121]
| |
Bij de sluis van plantage Peperpot werd de deken die over het lijk van Lalbahadoer gespreid lag, even opgelicht door een politieman om het lijk aan de autoriteiten te tonen. Fotograferen van het lijk van dichtbij was verboden. De donkere pijl wijst op het bebloede gelaat van Lalbahadoer.
| |
[pagina 122]
| |
Op deze foto is de geweldige drukte te zien aan de Waterkant bij de aankomst van het vaartuig met het lijk van Lalbahadoer.
|
|