Het gheestelyck minne-voncksken der Godt-minnende zielen
(1687)–J. G.– AuteursrechtvrijStemme: Van Valencijn.
Comt goeye Borghers laet ons eeren
Carolus ghebenedijdt,
Die ons nu soo menigh' keeren
Van de peste heeft bevrijdt;
Laet ons sien eens ras
| |
[pagina 275]
| |
Hoe sijn leven was,
En oock voeghen't ons daer-naer,
Soo sal hy altijdt, sijn bermhertigheydt
Thoonen aen ons wonderbaer.
Als dit kindt eerst was gheboren
Sagh-men een schoon sonnen-strael
Boven't huys, jongh wirdt ghekoren
Bisschop en oock Cardinael:
In ootmoedigheydt
Hy sijn schaepkens leydt,
Tot den armen liberael,
In het vasten nouw ,, aen sijn lichaem rouw,
Reyn van herten, soet van tael.
Rijck van goedt maer arm van gheeste
Was desen man wonder groot,
Dit bevont-men alder-meeste,
| |
[pagina 276]
| |
Als Milanen was in noot;
Door een peste fel
Gingh hy selver wel,
Met het heyligh Sacrament;
Een gast-huys hy bout ,, hy gaf menigh-fout
Tot sijn bedde dit bekent.
Oock met ghiften hy vercierden,
Kloosters, Kercken wonderlijck,
Godts gheest t'eenemael bestierden
Desen man soo goddelijck;
Rijck van goedt en landt,
Maer meer van verstandt
Vol van jever voor Godts Kerck,
Sijn Sinoden Siet ,, hebben ons bediet
Sijne wijsheydt, soo ick merck.
Loffelijck quam hy te leven,
| |
[pagina 277]
| |
Als een' Bisschop, siet hoe hy
Die officens quam te gheven
Aen die vremden, om dat sy
Altijdt vroegh en laet,
Niet om eyghen baet,
Souden doen rechtveerdigheydt;
Borghers van de stadt ,, sijne leeringh' vat,
Volght hem naer met neerstigheydt.
Van sijn liefde hier te spreken,
En hoe Godt hem heeft bemindt,
Woorden souden my ghebreken,
In sijn wercken men dit vindt;
Nacht en dagh hy preckt,
En het volck verweckt
Tot een wonderbare deught:
Desen man die sterft ,, en hy heeft be-erft
| |
[pagina 278]
| |
Godt die hem nu heel verheught.
Soeten Prins Carolus machtigh
Boromeus ons bewaert,
Helpt ons door u liefde krachtigh,
Brussel van die peste spaert;
M'hebben nu dit goet,
U Reliquien soet,
U mirakels sien wy claer,
Liefsten vrient ick sluyt ,, sent een straeltjen uyt,
Treckt ons tot u alle-gaer.
|
|