Het gheestelyck minne-voncksken der Godt-minnende zielen
(1687)–J. G.– AuteursrechtvrijStemme: Amis je vous prie.EEn weldigh jongh gheselle
Gingh sijnen Vader quelle
Te hebben sijn erf-goet;
Siet wat den Vader doet,
Hy ghevet hem in handen,
En hy treckt uytter landen,
Verteert al sijn party
In wulpsche hoerery.
2. Nu arm wort hy verlaten,
Die hoeren hem nu haten,
| |
[pagina 230]
| |
En jaeghden hem oock uyt
Als eenen siel en guyt;
Hongerigh om te eten,
Was aen den troch gheseten,
Het draf der verckens, siet
Eens wat dat hier gheschiet.
3. Die verckens wilden bijten,
Hy begonst hem te wijten
Dat hy nu was eylaes
Door sijne boosheydt dwaes
Soo arm dat hy moest haken
Met draf hem te vermaken
In sijnen hongers-noot,
Sijn droefheyt was seer groot.
4. Noch kost hem niet versaden,
Hy riep weer om ghenaden,
| |
[pagina 231]
| |
En dacht mijn Vader heeft
Veel knechten die hy gheeft
Kost ende huer daer neven,
Ick sal my over-gheven
In sijn bermhertigheydt
Als een slaef voor altijdt.
5. Naeckt ende bloot vol sonden
Gingh soecken en heeft vonden
Sijnen Vader bemindt,
Verloren Sone.
Hy seyd' aenveert u kindt,
Als een van uwe slaven
Wilt my met broot toch laven,
Want ick en ben niet weert
Voor Soon te zijn aenveert.
6. Den Vader met verlanghen
Heeft sijnen Soon ontfanghen,
| |
[pagina 232]
| |
Die in ootmoedigheyt
Voor sijne voeten leydt;
Hy gaf den kus van vrede,
Oock nieuwe kleeren mede,
Den ringh oock aen de handt
't Was vreught aen elcken kant.
Den Broeder.
7. Sijn Broeder murmureerden,
'k Ded' al wat dat begheerden
Mijn' Vader sijn bevel,
En was ick niet rebel,
Noyt heeft hy lam gheslaghen
Om my dat op te draghen:
't Vet kalf dat moetmen slaen
Voor die hem heeft misdaen.
8. Maer als den Vader hoorden
Dat sijnen Soon hem stoorden,
| |
[pagina 233]
| |
Den Vader.
Seyd', mijnen Soon weest blij,
Ghy bleeft altijdt by my,
Den desen was verloren,
Die ick hadd' uyt-verkoren,
Ghy eet uyt mijnen schoot,
Nu leeft hy die was doot.
9. Soo grooten vreught verheven
Isser in't eeuwigh leven,
Wanneer den sondaer spoet
Hem tot het dierbaer bloet
Van Christus wilt u spoeyen,
O sondaers, te verfoeyen
U sondigh leven hier,
Gheeft d'Enghels dat plaisier.
|
|