Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Het LXXX. Liedeken op die vvijse, Een ridder en een meysken ionck.MYn kint wanneer hier een mensch sterft// weent en
beclaecht hem met misbare// [v herte sy van rou-
we doorkerft] Ghelijck oft v leet gheschiet waren.
Dan sijn lichaem hier doch bewint Ga naar margenoot+
Ghelijct behoorlijck is na wijse,
Begraeft hem eerlijck mijn lieue kint
Op datmen v niet en misprijse.
Weent bitterlijck en sijt bedroeft,
Om d'opspraeck wilt oock rou draghen Ga naar margenoot+
Na sijnen staet van sulcx behoeft
Ten minsten een oft twee daghen.
Maer troost v weder ongheschroomt,
Laet v de truericheyt niet dwinghen,
Van truericheyt die doot hier coomt,
Seer swacke cracht can sij voortbringhen.
Truericheyt en armoede doet
De herten wee in het aenvechten, Ga naar margenoot+
Bant wt v herte hueren gloet,
Laet daer niet te vast in hechten.
Maer nochtans om het eynde dinct, Ga naar margenoot+
En wilt dat hier doch niet vergheten,
Het trueren helpt niet die daer stinct,
| |
[pagina 154]
| |
Hy coemt niet weer als wy weten.
Dinct soo hy v is voorghegaen
Soo volghen wy alle in desen,
Ga naar margenoot+ Op heden heeft hy aenghestaen,
Merghen soo cant v buerte wesen.
Nv die doot is, in ruste leyt,
Hout op dat ghy sijns sijt ghedachtich,
En troost v weer dat sijnen gheest scheyt
[In handen vanden Heer almachtich.]
|
|