Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– AuteursrechtvrijHet XXXIIII. Liedeken, op de vvijse: Ick vvas een clercsken, &c.
Ga naar margenoot+ De vreese Gods die can hier maken// dat
| |
[pagina 77]
| |
men hier Gods geboden leert// en datmen wijselijck in
allen saken// hier handelt waermen verkeert.
Arghelist mach voor gheen wijsheyt strecken, Ga naar margenoot+
Godtloose treken niet voor cloeck,
Maer tis niet dan boosheyts ondecken,
En tot dwaesheyt schalck versoeck.
De cleijne cloeckheyt met Godts vreese Ga naar margenoot+
Is beter dan de cloeckheyt groot
Met Godts verachtingh, schunt doch dese Ga naar margenoot+
[want namaels werct sy aenstoot.]
Menich scherpsinnich can list wel saeijen
En is een schalck in boosheyt milt,
De rechte saken can hy verdraeijen,
Ghelijck hy dat selfs hebben wilt. Ga naar margenoot+
De selfde schalck laet sijn hooft hanghen, Ga naar margenoot+
En slaet sijn ooghen op en neer,
Ay luystert toe om v te vanghen,
[waert ghijer eens, en coemt niet weer.]
Al is hy swack om te doen hinder,
Loo neemt hy doch waer sijnen tyt,
Daerom en acht hem oock niet minder
Dan een die waerheyt bestrijt.
Die aldus listich t'vernuft can scherpen, Ga naar margenoot+
Is goet te kennen aen sijn cleet,
Sijn ganck, en lachen hem v ontwerpen, Ga naar margenoot+
[Schuut hem dan, ghy schuut v leet.]
|
|