Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 376]
| |
Welkomstgroet aan de Universiteit van Amsterdam, bij gelegenheid harer feestelijke opening.
| |
[pagina 377]
| |
berouw van, en evenmin de Senaat dat hij zich met ons voorstel heeft vereenigd. Want nog zijn wij overtuigd, dat voor een land als het onze vier universiteiten te veel zijn, dat samentrekking en aaneensluiting van krachten en hulpmiddelen de eisch van den tijd was, en niet nog verdere verdeeling en versnippering. Wij voorzien nog, dat de ervaring zal toonen, dat wij beter dan de volksvertegenwoordiging de behoeften van wetenschap en onderwijs hebben begrepen. Maar wij verlangen niets liever dan door de uitkomst in het ongelijk te worden gesteld. Wij hadden geen ander doel voor oogen dan het gemeen belang van wetenschap en vaderland. Blijkt het dat dit langs anderen weg te bereiken is en werkelijk bereikt wordt, dan dien wij voor den rechten hielden, dan hebben wij al wat wij wenschen. Wij zullen onze dwaling erkennen, zonder schaamte, want wij hebben dan toch gedwaald te goeder trouw.
Dit ter liefde van de waarheid, en opdat geen misverstand van onze bedoeling, geen achterdocht besta. Tegen vier universiteiten hebben wij ons verklaard, niet tegen de universiteit van Amsterdam, Gelooft niet, dat de Senaat van Leiden's hoogeschool aan Amsterdam zijn universiteit misgunde. Integendeel, zoo een geheel nieuwe toestand te stichten ware geweest, en de vraag beslist had moeten worden: waar zullen wij een groote Nederlandsche universteit vestigen, wij zouden naast de steden met historische herinneringen en rechten geen andere dan Amsterdam genoemd hebben. Ik voor mij (het zij mij vergund mijn eigen gevoelen uit te spreken; ik weet dat het niet verschilt van dat mijner ambtgenooten), ik voor mij heb van ouds hart voor Amsterdam. Hoe zou het in een beoefenaar onzer geschiedenis anders kunnen? De geschiedenis van het vaderland toont op elke bladzijde de waarheid van hetgeen eens in de volksvertegenwoordiging met nadruk is uitgesproken: Amsterdam is de hartader van het land. - Niet altijd heeft die ader krachtig geklopt; maar hartader is zij gebleven, aan wier polsslag men gewaar wordt, of het lichaam van den staat in krachten toeneemt of vervalt. Zoo vaak - in Nederland een nieuw leven ontwaakte, vond het steeds ten laatste in Amsterdam zijn zetel. Ten laatste, want, opmerkelijk verschijnsel! meestal begint Amsterdam met zich tegen de opkomst van het nieuwe te verzetten. Zoo deed het tijdens het stichten van onzen onafhankelijken staat; het laatst van alle Hollandsche steden is Amsterdam tot de nieuwe beginselen van | |
[pagina 378]
| |
godsdienst en staatkunde toegetreden, die sedert 1572 onder Willem van Oranje wortel hadden geschoten; het langst van allen is Amsterdam aan Koning en Paus getrouw gebleven. Maar toen het zich eens had bekeerd, toen het zijn priesters en oude regenten had uitgeleid, en uit de voorstanders van het nieuwe zich nieuwe gekozen, toen overtrof het weer de andere steden in zijn ijver voor Oranje en Calvijn; en de val van Oldenbarnevelt en van de Remonstrantsche onrechtzinnigheid is vooral zijn werk geweest. Maar ook toen had het zich gekant tegen een opkomende macht, die het op den duur niet weerstaan kon. Wat het elders onderdrukt had, verhief zich krachtig in zijn eigen boezem en nam er eerlang de overhand; en tien jaren na de Dordtsche Synode leidde Amsterdam in den persoon van een heftig predikant de klerikale regeeringsbeginselen van 1618 ter poorte uit. Van dien tijd af was Amsterdam de hoofdstad van den statenbond, waarin de geest van Oldenbarnevelt regeerde, totdat weer - maar ik mag zoo niet vervolgen. Ik ga het overige voorbij, en herinner slechts aan de gebeurtenissen van onzen eigen tijd. Wie is het vergeten, hoe Amsterdam zich in den aanvang afkeerig heeft betoond van die nieuwe beginselen, die de Gemeentewet, meer nog dan de herziening der Grondwet, in onze staatshuishouding heeft ingevoerd? Het scheen dat Amsterdam, in de gewoonten van het oude bewind vastgegroeid, de nieuwe beweging aan andere steden zou overlaten. Maar ook nu gebeurde wat telkens gebeurd was. Allengs en bijna ongemerkt doordrong het nieuwe leven de burgerij, en zoo werd Amsterdam wat het thans is, de voorganger, de banierdrager van het verjongde Holland. Gelukkig voor het vaderland, de hartader klopt weer van gezonder, van bruischender bloed; de hoop, de moed, de geestdrift, die in helaas vervlogen eeuwen tot zooveel groots en goeds bezielden, schijnen onder ons teruggekeerd. Dat zij nimmermeer van ons wijken; dat de toekomst de beloften vervulle, waarmee het tegenwoordige ons vleit! Laat Amsterdam blijven voorgaan en Nederland zal volgen. Het volk met zijn roemrijk verleden zal een toekomst hebben, den voorvaderen waardig.
Zou ik, zouden wij, die Amsterdam zoo waardeeren, het dan niet gaarne als den zetel van een onzer universiteiten zien aangewezen? Het is waar, de afgetrokken studie, die slechts onderzoekt zonder te vragen of haar onderzoekingen vruchten voor het leven zullen voortbrengen, gevoelt zich beter te huis in de af- | |
[pagina 379]
| |
zondering van een minder woelige stad. Maar een staat heeft nog meer behoefte aan kundige en bekwame mannen dan aan geleerden, en waar zullen wij de zoodanigen beter vormen dan daar, waar het leven van het volk zich het krachtigst openbaart? Met zulk een bedoeling ook is voor twee en een halve eeuw, in den aanvang van den bloeitijd van Amsterdam en van Nederland, de Doorluchtige School hier ter stede gesticht. Zij zou een voorschool wezen voor de geleerde academie van Leiden, en tevens een kweekschool van in wetenschap ervaren mannen van bedrijf, hoedanigen Barlaeus, in zijn intreerede, er een teekende en als Mercator sapiens ten voorbeeld stelde. Aan die dubbele roeping heeft jaren lang de school voldaanGa naar voetnoot1). Groot is het aantal van hen, die hier de stadiën gelukkig aanvingen, welke zij elders met luister volbrachten. Maar veel grooter nog het aantal van diegenen, die bij het licht, dat uitstraalde van de Doorluchtige School en van den breeden kring van geletterden en geleerden, die zich om haar als om hun zon bewogen, het ware en schoone beter onderscheiden en hooger waardeeren leerden. Aan dit brandpunt van beschaving heeft Amsterdam steeds behoefte blijven gevoelen. De stichting der vaderen is door de zonen met bijzondere zorg en liefde onderhouden, en zoo vaak de stad voor haar ondernemingsgeest een nieuw tijdperk geopend zag, heeft zij ook haar school in staat gesteld met den versnelden vooruitgang gelijken tred te houden. Toen, na het herwinnen van Neerland's vrijheid, Amsterdam als hoofdstad was erkend van het nieuwe koninkrijk, werd de Doorluchtige School tot Athenaeum verheven, met hooger rechten bedeeld en voor wijder werkkring toegerust. En thans, nu de hoofdstad vol hoop en lust een nieuwe toekomst te gemoet gaat, heeft zij ook haar school tot den hoogsten rang willen opvoeren en op den voet van 's lands hoogescholen inrichten. Aan dien wensch is voldaan, en het Athenaeum staat herschapen in Gemeente-universiteit. Zwaar zijn de offers, die deze herschepping van de burgerij vordert, maar gewillig worden zij gebracht. Met milde hand legt het gemeentebestuur aan de geliefde school het noodige ten koste, en de burgerij klaagt niet dat er te veel, zij vraagt of er wel genoeg gedaan wordt. Zoo betoont zich de stad het hooge voorrecht waardig, dat zij van den staat heeft verworven; en de rijksuniversiteiten verheugen zich, dat de mededingster, die naast haar optreedt, krachtig en wel toegerust ten | |
[pagina 380]
| |
kamp verschijnt. Moge de burgerij overvloedige vruchten trekken van zoo loffelijke toewijding! Moge de blijde verwachting, waarmee wij deze plechtigheid vieren, zich ten volle verwezenlijken, en de nieuwe universiteit voor de hoofdstad een sieraad en een kracht zijn, en ten zegen verstrekken voor het gansche vaderland. Voor het gansche vaderland! Ja, niet in het belang uwer stad alleen, niet in haar belang bovenal, hebt gij begeerd wat gij eindelijk hebt gekregen. De tijden zijn voorbij, toen de liefde voor de geboortestad de vaderlandsliefde te boven ging. De tijden zijn voorbij, toen Leiden tegen de oprichting der Doorluchtige School uit eigenbelang ijverde, als tegen een schennis zijner voorrechten, en toen Amsterdam, overmoedig, de andere steden als zijn minderen beschouwde, wier belangen steeds voor de zijne moesten wijken. Wij allen, waar wij wonen en waar wij geboren zijn, wij gevoelen ons zonen van hetzelfde vaderland, en als wij wedijveren met elkander, blijft toch het gemeene best van allen ons doel. In dien geest hebt gij de rijksuniversiteiten tot de plechtige inwijding uwer gemeente-universiteit genoodigd, en in dien geest zijn wij herwaarts opgekomen. Van nu af zal de universiteit van Amsterdam met gelijke rechten deelnemen aan den wedstrijd, dien van ouds 's lands hoogescholen onder elkander voeren. Moge de overwinning blijven aan de waardigste, en de strijd, met eere gestreden, geen andere uitkomst hebben dan de verhooging van Neêrland's bloei en Neêrland's roem!
(Jaarboek der rijksuniversiteit te Leiden, 1877/78.) |
|