Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 236]
| |
Shakespeariana.IGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 237]
| |
legde men de vorige ten grondslag, en veranderde die, dikwerf willekeurig, naar eigen oordeel. Naar de oorspronkelijke, door den schrijver zelf bezorgde drukken zag men niet om; men begreep niet eens dat deze hoogere waarde bezaten dan de latere uitgaven. Eerst in onzen tijd is de methode der philologen door de beoefenaars der moderne letterkunde overgenomen. Met dezelfde zorg, waarmee de handschriften der klassieke vergeleken en gekeurd plegen te worden, worden thans de verschillende edities der nieuwere schrijvers ter toets gebracht en beoordeeld. Men is niet meer tevreden met een uitgaaf, die nagenoeg de oorspronkelijke bewoording teruggeeft, men vordert dat zij woord voor woord herhaalt wat de auteur geschreven heeft. Wij achten ons niet meer, zooals vroeger, berekend en gerechtigd om de meesterstukken, die wij uitgeven, in stijl of bewoording te verbeteren. Met niet minder eerbied dan de philologen de antieken behandelen, slaan wij de hand aan de werken der nieuwere meesters. In alle landen bemoeien zich tegenwoordig de letterkundigen om, in plaats der gewone vervalschte uitgaven hunner klassieken, nauwkeurige herdrukken der oorspronkelijke redactie te bezorgen. Vooral in het land der revolutie is de restauratie in vollen gang. Van alle groote Fransche auteurs verschijnen thans nieuwe edities, die van de gewone soms aanmerkelijk afwijken. Welk een verschil tusschen de nieuwere en oudere uitgaven der Pensées de Pascal, tusschen de oude en de nieuwste uitgaaf van de Mémoires de Saint-Simon! Maar zelfs van Molière is de onlangs bij Henri Plon verschenen editie de eerste onvervalschte. Misschien spreken wij van deze een volgende keer. Thans bepalen wij ons tot de Cambridge-editie van Shakespeare. Het is bekend dat de tooneelspelen van Shakespeare voor het eerst nagenoeg volledig in 1623 in folio zijn uitgegeven door Heminge en Condell, twee vrienden van den dichter. De drie latere uitgaven in hetzelfde formaat zijn slechts nadrukken van deze eerste, eigendunkelijk hier en daar gewijzigd. En al de latere edities berusten eveneens op haar alleen. Niemand na de uitgevers der eerste folio heeft een handschrift van den auteur kunnen gebruiken. Zij daarentegen verzekeren, in de opdracht voor het werk geplaatst, dat zij de net geschreven en duidelijke manuscripten van den dichter zorgvuldig hebben afgedrukt. Het schijnt dus dat men niet beter kan doen dan hun uitgaaf eenvoudig nadrukken; zoo oordeelt ook de heer Booth, die tegenwoordig zulk een nadruk | |
[pagina 238]
| |
van de eerste folio bezorgt, die, wat de wijs van uitvoering betreft, niets te wenschen overlaat. Ongelukkig maar dat het gezag dier eerste folio zoo groot niet is als haar uitgevers beweren. Het is gebleken dat deze niet van alle stukken het handschrift des dichters voor zich hebben gehad. Nog bij het leven van Shakespeare waren enkele drama's, die bijzonderen opgang hadden gemaakt, afzonderlijk in kwarto formaat uitgekomen. In de eerste folio zijn deze kwarto's eenvoudig overgedrukt, en niet overal zoo zorgvuldig als het wel zou behoord hebben. Bij gevolg heeft de folio alleen voor die stukken, waarvan geen vroegere kwarto-drukken bestaan, een afdoend gezag; een oordeelkundig uitgever mag haar alleen bij die stukken volgen, in de andere moet hij zich bij voorkeur aan de oude kwarto's houden. Doch nu het eens gebleken is dat de uitgevers niet overal het handschrift des dichters hebben gebruikt, en tevens dat zij den tekst, dien zij voor zich hadden, niet met de vereischte zorg hebben nagedrukt, kunnen wij aan hun gezag zoo onvoorwaardelijk niet meer hechten, en veroorlooven wij ons nu en dan te twijfelen of zij de woorden van den dichter wel juist weergeven. Waar wij blijkbaar onzin te lezen krijgen, durven wij beweren dat de dichter niet zoo geschreven had. Zoo komt er plaats voor het gissen naar de echte lezing, of, om met de philologen te spreken, voor het maken van conjecturen. Men heeft dus niet genoeg aan een blooten herdruk der oorspronkelijke uitgaven van de eerste kwarto's en folio; men kan de talrijke, soms stellig juiste, gissingen van latere letterkundigen niet missen. Een uitgaaf, die ons voldoen zal, moet ook deze voorgestelde verbeteringen van den tekst mededeelen, doch slechts als gissingen, die de lezer mag aannemen of verwerpen, niet in den tekst, als had de auteur inderdaad zoo geschreven. Aan al deze vereischten beantwoordt de Cambridge-edition, die wij aankondigen. Zij geeft ons van elk stuk den oorspronkelijken tekst, hetzij die in de folio of in een kwarto te vinden is. Zoo twee onderscheidene bewerkingen van hetzelfde stuk bestaan, gelijk met de Merry Wives of Windsor het geval is, geeft zij ze beide. Aan den voet der bladzijden staan de verschillende lezingen der latere folio's en alle voorgestelde verbeteringen, met opgaaf van wie ze bedacht heeft, aangeteekend. Enkele slechts, aan wier juistheid niet te twijfelen valt, zijn in den tekst opgenomen, doch nooit zonder vermelding der bedorven lezing, in wier plaats | |
[pagina 239]
| |
zij gesteld zijn. De talrijke kantteekeningen van het welbekende Perkins-exemplaar der folio, door Collier gevonden en uitgegeven, over wier waarde nog altijd strijd wordt gevoerd, maar die toch vrij algemeen voor niet meer dan gissingen worden gehouden, worden alle vermeld. Er ontbreekt dus nagenoeg niets aan den apparatus criticus, om nog eens een term van de philologen te gebruiken. Een ieder die zijn werk maakt van de kritiek van den tekst van Shakespeare moet deze uitgaaf ten grondslag zijner studiën leggen. Hij kan dan verzekerd zijn dat hetgeen hem bezig houdt de lezing der oorspronkelijke uitgaaf, geen gissing van dezen of genen verbeteraar is. En tevens behoeft hij niet te vreezen dat hij zijn arbeid nutteloos te koste legt aan hetgeen reeds door anderen verbeterd is. Met een oogopslag kan hij zien op welke hoogte de tekstkritiek het tegenwoordig gebracht heeft. Van hoeveel belang het is den oorspronkelijken tekst te kennen, eer men zich aan verbeteringen waagt, mogen de volgende voorbeelden bewijzen. In The Comedy of ErrorsGa naar voetnoot1) wordt gesproken van your important letters, een uitdrukking die wel te begrijpen is. Maar de tweede folio bederft ze in impoteant, hetgeen de derde verandert in impotent. De uitgever Rowe, die slechts de laatste gebruikt, begrijpt natuurlijk niet wat impotent letters zijn kunnen, en verbeeldt zich de bedorven lezing gelukkig te verbeteren in all-patent letters. Een blik in de oorspronkelijke uitgave had hem tegen zulk verbeteren behoed. In Much ado about nothingGa naar voetnoot2) zegt Leonato aan hen, wien hij den dood zijner dochter wijt: I cannot bid you bid my daughter live. Ook hier is de zin niet moeilijk te vatten, doch de tweede folio laat bij ongeluk twee woorden weg en zegt: I cannot bid you daugther live; dit heeft geen zin. Daarom verandert de derde you in your, hetgeen wel zin geeft, maar een geheel anderen dan het verband vordert. De vierde begrijpt dit en schrijft, overeenkomstig den gevorderden zin: You cannot bid my daughter live, waardoor het vers een voet te kort wordt; totdat Rowe het aanvult met again: You cannot bid my daughter live again. Nu ontbreekt er inderdaad niets meer, het vers is volledig en geeft een dragelijken zin. Doch de dichter had anders en beter gezegd. In slechts één opzicht zijn wij geneigd de overigens zoo voortreffelijke uitgaaf te misprijzen. Zij verandert de oude spelling | |
[pagina 240]
| |
der oorspronkelijke uitgaven in de hedendaagsche. De redenen, die deze veranderingen moeten rechtvaardigen, komen ons niet voldoende voor. Het is waar, de oude spelling is niet in alle stukken dezelfde, en blijft zich zelfs niet overal in hetzelfde stuk gelijk. Naar een of ander stelsel ze gelijk te maken, is niet geraden. Ook is het voor het groote publiek niet aangenaam zijn Shakespeare in dit wanstaltige gewaad voor zich te krijgen, en voor de mannen van het vak niet moeilijk de oorspronkelijke spelling in Booth's herdruk van de eerste folio te leeren kennen. Maar een uitgaaf als deze is niet in de eerste plaats voor het groote publiek bestemd, en mag de letterkundigen niet naar elders om inlichtingen verwijzen. Ook achten wij het geen ernstige tegenwerping dat op een enkele plaats een nieuw bedachte lezing de oude vervangt: zulk een lezing wil immers voor de echte doorgaan en kan dus lichtelijk de oude spelling aannemen. Overigens vinden wij in de nieuwe uitgaaf niets le laken. Het goed gekozen stelsel, is, zooveel wij kunnen oordeelen, zorgvuldig nageleefd. In de twee deelen, die reeds zijn uitgekomen, hebben wij geen wezenlijke misslagen aangetroffen; enkele drukfouten, hoe angstvallig men de drukproeven ook na mag zien, zijn niet te vermijden. De druk is uitnemend fraai; de vorm van de letter eenigzins ouderwetsch zooals aan een deftigen Shakespeare past. De prijs is niet bovenmatig: 10 sh. 6 d. het deel. Wij kunnen dus het werk met volle vertrouwen onzen lezers aanbevelen. De meesterstukken van den prins der tooneeldichters laten zich dubbel aangenaam in zulk een uitgave lezen. (Nederlandsche Spectator, 1863, blz. 274 vlg.) | |
IIGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 241]
| |
spreekt. Tot den jongen man, die de vrouwen-rollen pleegt te spelen, zegt hij in de vertaling van Burgersdijk: ‘Kijk, ziedaar, mijn jonge dame en gebiedster! Bij onze lieve vrouw, vrouwtjen, gij zijt wel een hoogen schoen nader bij den hemel, sinds ik u het laatst zag’Ga naar voetnoot1). Het Engelsch heeft: ‘Your ladyship is nearer to heaven than when I saw you last by the altitude of a chopine’Ga naar voetnoot2). De vertaling is niet zoo gelukkig als wij ze van Burgersdijk gewoon zijn. Een hooge schoen is in ons spraakgebruik een schoen, waarvan het leêr hoog om den voet sluit, en niet, gelijk hier de bedoeling is, een schoen met een dikke zool. Ook is chopine geen schoenGa naar voetnoot3). Het Shakespeare-lexicon van Schmidt, waarop de vertaler vertrouwd heeft, zegt wel: ‘Chopine, a kind of high shoe, worn by ladies’; maar bij uitzondering heeft het lexicon het hier mis. Chapin, zoo zou eigenlijk het woord gespeld moeten worden, is Spaansch en beteekent: een houten of kurken zool om onder den schoen te dragen, en die er met een of meer riemen om vast gemaakt wordt, dus wat wij een klakGa naar voetnoot4) plegen te noemen. De Diccionario van de Spaansche Academie verklaart het woord in dien zin; ‘Chapin: Especie de chanclo (chanclo is klak) de que usan solo las mugeres, y se diferencia del chanclo comun en tener en lugar de madera un corcho forrado de cordoban’. Ter hoogte van zulk een klak is de jonge acteur dus den hemel nader gekomen, sedert Hamlet hem het laatst zag. Zullen we dit opvatten, dat de jonge man in dien tusschentijd zooveel gegroeid is? Dan begrijpen wij niet, hoe Hamlet zulk een verschil kan opmerken en ter sprake brengen. Burgersdijk zegt wel, in een aanteekening, dat te Venetië de chopine soms een half el hoog was, maar zijn zegsman in dezen, wie hij zijn mag, zou ons dat met bewijzen | |
[pagina 242]
| |
moeten staven, eer wij het gelooven. De chopineGa naar voetnoot1) hoort niet te Venetië thuis, en in Spanje hooren wij van iets zoo monsterachtigs volstrekt niet. Het zeggen van Hamlet heeft alleen dan een goeden zin, als de jonge auteur, toen de prins hem laatst zag, nog zulk een klak niet droeg en thans wel. Maar deze opvatting schijnt geen steek te houden, want, wij hoorden het, de chopine wordt alleen door vrouwen gedragen, en de acteur in zijn reiscostuum kan er dus geen aan de voeten hebben. Het moet een attribuut van zijn ‘ladyship’ zijn. Zoo is het ook inderdaad, en wij hebben de verklaring van den zin in de Spaansche zeden te zoeken. Een uit het gevolg van een Venetiaansch ambassadeur, die omstreeks 1566 aan het hof van Philips II vertoefde, Antonio Tiepolo, geeft ons het naricht, dat wij behoeven. Hij verhaalt, hoe de zuster van den koning, donna Juana, moeder van den koning van Portugal, in haar weduwstaat teruggetrokken leeft. Haar hofstoet bestaat uit meerdere bejaarde dames en jonge dames van edelen bloede en uit eenige meisjes, meninen genaamd, die als zij zestien jaar oud worden chapinen aan de voeten krijgen (wat de Venetianen zoccoli noemen) en dan voortaan tot de volwassen dames gerekend worden (‘alcune giovanette chiamate menine, alle quali, quando sono in età d'anni 16, si danno li zapini, chiamati da noi zoccoli, e sono fatte dame’Ga naar voetnoot2)). Een eeuw later duurde dit gebruik nog onveranderd voort. In een Journal du voyage d'Espagne van 1659 lezen wij aangaande de hofhouding der koningin: ‘Les Dames sont celles qui ont des chapins, et les Menines sont celles qui sont avec de simples souliers, comme sont ceux des femmes de France et de la mesme façon’Ga naar voetnoot3). Ten overvloede bevestigt dit de Diccio- | |
[pagina 243]
| |
nario der Academie in voce Menina: ‘la sennora que desde ninna entraba a servir a la Reyna en le clase de Damas, hasta que llegaba el tiempo de ponerse chapines.’ Nog heden ten dage noemen de Spanjaards, met toespelling op het aloud gebruik, het uithuwelijken van een meisje ‘poner en chapines’Ga naar voetnoot1). Nu, geloof ik, zullen wij de meening van Hamlet verstaan. Hij zegt aan den acteur, die sedert hij hem het laatst zag van knaap jongeling is geworden: ‘uw ladyship heeft de kinderschoenen uit en de chapinen aangetrokken’ - en hetgeen nu volgt wordt nu ook eerst verstaanbaar: ‘God geve dat uw stem niet als een ingescheurd goudstuk haar helderen klank kwijt zij’. Met andere woorden: het is te hopen, dat, als gij weer voor dame spelen moet, de baard u niet in de keel zal zitten. Niet zelden schijnt Shakespeare, vooral in de kwinkslagen die | |
[pagina 244]
| |
hij zijn personen in den mond legt, onjuist of onduidelijk althans. Als wij altijd wisten, waarop hij eigenlijk zinspeelt, vertrouw ik dat wij hem ook in dit opzicht zonder schuld bevinden zouden. (Nederlandsche Spectator, 1888, blz. 371.) | |
IIIGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 245]
| |
Wat wordt er nu tegen deze uitlegging ingebracht? ‘Hamlet spreekt van de “altitude of a chopin” en zinspeelt dus klaarblijkelijk op de hoogte.’ Ongetwijfeld, maar dit komt in mijn verklaring even goed uit als in elke andere, beter zelfs dan in de gewone, want van iemand, die chopinen is gaan dragen, wordt eigenaardiger gezegd, dat zij de hoogte van deze nader bij den hemel is gekomen, dan van iemand, die eenige duimen of palmen is gegroeid, gezegd wordt dat zij den hemel de hoogte van een Venetiaansche zool genaderd is. ‘Bij het verklaren van een auteur als Shakespeare moeten wij steeds die bedoeling in zijn woorden onderstellen, die het meest voor de hand ligt.’ Juist, mits slechts de bedoeling zijner waardig zij; en met dien verstande meen ik ook den regel te hebben toegepast. Ik wil mij eens van een voorbeeld bedienen. Gesteld ik las bij Shakespeare of een ander geestig auteur, hoe iemand aan een tooneelspeler toevoegde: ‘sedert ik u laatst zag zijt gij den hemel zooveel nader gekomen als een cothurn hoog is’; welken zin zou ik dan als den natuurlijksten moeten verkiezen, òf ‘gij zijt intusschen zooveel gegroeid als een cothurn u grooter zou doen schijnen’; òf ‘gij zijt intusschen van het blijspel tot de tragedie overgegaan?’. Ik zou meenen dat de laatste verklaring het eerst voor de hand lag - en evenzoo ook mijn verklaring van de plaats in quaestieGa naar voetnoot1). ‘De Engelschen waren in Shakespeare's tijd beter op de hoogte van Italiaansche dan van Spaansche damesmoden, en daarom moeten wij niet zoo zeer op het Spaansche gebruik afgaan.’ In het algemeen wil ik dit wel toestemmen; maar de chopin is ongetwijfeld van Spaanschen en niet van Italiaanschen oorsprong; anders zou immers de Venetiaan in zijn verslag aan den senaat niet hebben kunnen spreken van Spaansche ‘zapini, - de Italiaansche z. is ongeveer gelijkluidend met de Spaansche ch. - chiamati da noi (Veneti) zoccoli’Ga naar voetnoot2). Na zijn tijd, na 1570 dus, zullen de | |
[pagina 246]
| |
Venetianen de mode, en het woord te gelijk, van de Spanjaarden hebben overgenomen, en tot in het belachelijke overdreven; maar is het niet waarschijnlijk dat zij dan ook meteen het gebruik overgenomen zullen hebben, dat het dragen van zulk hooggehakt schoeisel aan onvolwassenen verbood? En in dat geval kan mijn uitlegging de juiste zijn, al was Shakespeare minder met de Spaansche dan met de Venetiaansche manieren bekend. Wij hebben in ons spraakgebruik een analoge uitdrukking, waarop ik vroeger reeds doelde en thans de aandacht wil vestigen. Wij zeggen ‘de kinderschoenen uittrekken’ in bijna denzelfden zin als de Spanjaarden ‘poner en chapines’. Hoe komen wij daaraan? Heeft ook eens bij ons het gebruik bestaan, dat volwassenen een ander schoeisel droegen dan kinderen? Of slaat ons gezegde niet op een inheemsche maar insgelijks op de Spaansche mode, en is het misschien slechts de vrije overzetting van de Spaansche uitdrukking? Wie geeft op deze vraag een afdoend antwoord? (Nederlandsche Spectator, 1888, blz. 386.) |
|