Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 218]
| |
Lodewijk XVIIGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 219]
| |
van zijn tegenpartij weerlegt; dat ligt in den aard van het beroep: hij is pleiter en niet rechter. Maar wat mij verwondert, is de eigenaardige methode van onderzoek, de zonderlinge waardeering van de bewijskracht van getuigenissen en documenten. Hoe worden hoofdzaak en bijzaak verward! Hoe pluist men kleinigheden uit, hoe glijdt men over de eigenlijke quaestie heen. Hoe hooge waarde wordt er gehecht aan geruchten en vermoedens, aan den indruk dien feiten en voorstellingen op anderen hebben gemaakt, zonder dat men zich afvraagt of op het oordeel van die anderen vertrouwd kan worden! Hoe nauw wordt er gelet op elk gebrek in den vorm der bewijsstukken! De minste afwijking van de voorgeschreven formule ontneemt aan een acte alle waarde. De kleinste tegenstrijdigheid in beuzelingen, die met de hoofdzaak weinig of niets te maken hebben, is voldoende om aan een geheele getuigenis alle geloof te doen ontzeggen. Daarentegen stapt men zonder omzien heen over ongerijmdheden die, sedert de tijd der wonderen voorbij is, niet meer geloofd kunnen worden dan door kinderen en dwazen of door een advokaat van de balie. De vraag, waarop in dezen alles aankomt, is tweeledig. Is de ongelukkige zoon van Lodewijk XVI op tienjarigen leeftijd in den toren van den Tempel gestorven? of is hij uit de gevangenis ontkomen en na langdurige omzwerving onder den naam van Naundorff eindelijk in 1845 te Delft overleden? De aard van de vraag bepaalt van zelf den gang van het onderzoek. Beginnen wij met ons eenige feiten, die niet in twijfel worden getrokken, te herinneren. De dauphin of, zoo men wil, de hertog van Normandië, werd na eerst in den Tempel in gezelschap van zijn ouders, zuster en tante gevangen gezeten te hebben, vijf maanden na de executie van zijn vader van de zijnen gescheiden en den 3den Juli 1793 onder het opzicht van den afschuwelijken Simon en zijn vrouw gesteldGa naar voetnoot1). Hij bleef in hun handen tot den 20sten Januari 1794Ga naar voetnoot2), en werd sedert geheel alleen opgesloten tot op den val van Robespierre, den 9den Thermidor, dat is den 27sten Juli 1794. Den volgenden dag reeds werd hij uit zijn eenzaamheid, die hem nog meer dan de mishandeling van zijn vorigen bewaker naar lichaam en ziel geknakt had, verlost en aan de betrekkelijk goede zorg van | |
[pagina 220]
| |
Laurent, een Jacobijn uit den aanhang van Barras, overgeleverdGa naar voetnoot1). Deze kreeg den 8sten November 1794 een medehelper in den menschlievenden GominGa naar voetnoot2), en werd den 31sten Maart daaropvolgende door Lasne, insgelijks een goedaardig man, vervangenGa naar voetnoot3). Tijdens deze twee, Gomin en Lasne, met de bewaking belast waren, stierf de dauphin, of althans het kind dat men voor den dauphin hield, op Maandag den 8sten Juni 1795. Den dag daarop gaf Achille Sévestre, uit naam van het Comité de sûreté générale, aan de Conventie kennis van het sterven en van den loop der ziekte in deze woordenGa naar voetnoot4): ‘Citoyens, depuis quelque temps le fils de Capet était incommodé par une enflure au genou droit et au poignet gauche. Le 15 floréal [den 4den Mei 1795] les douleurs augmentèrent, le malade perdit l'appétit et la fièvre survint. Le fameux Desault, officier de santé, fut nommé [den 6den Mei] pour le voir et pour le traiter; ses talents et sa probité nous répondaient que rien ne manquerait aux soins qui sont dus à l'humanité. Cependant la maladie prenait des caractères très-graves. Le 16 de ce mois [onjuist; het was den 13den, dat is den 1sten Juni] Desault mourut; le Comité nomma [den 5den Juni] pour le remplacer le citoyen Pelletan, officier de santé très-connu, et [den 7den Juni] le citoyen Dumangin, premier médecin de l'hospice de santé, qui lui fut adjoint. Leur bulletin d'hier à onze heures du matin annonçait des symptômes inquiétants pour la vie du malade, et à deux heures un quart après midi nous avons reçu la nouvelle de la mort du fils de Capet. Le Comité de sûreté générale m'a chargé de vous en informer. Tout est constaté. Voici les procès-verbaux qui demeureront déposés dans vos archives’. De eenige onnauwkeurigheid, die wij in dit rapport opmerken, betreft den sterfdag van den geneesheer Desault; zij zal wel daaruit moeten verklaard worden, dat de opvolger van den overledene eerst vier dagen na diens sterven benoemd werd. Hoe dit zij, het is niet wel mogelijk die vergissing ten nadeele van het overige der mededeeling uit te leggen. Maar, werpt men mij tegenGa naar voetnoot5), evenmin is juist wat Sévestre aan het slot zegt, dat de processen-verbaal | |
[pagina 221]
| |
worden overgelegd en in het archief bewaard zullen blijven; immers zij zijn in de archieven niet voorhandenGa naar voetnoot1). Die tegenwerping is spoedig beantwoord. Dat de verbalen werkelijk zijn overlegd, kan moeilijk betwist worden, want het rapport werd reeds den volgenden dag in den Moniteur gedruktGa naar voetnoot2), en de leden der Conventie zouden dus daaruit terstond de onwaarheid bemerkt hebben, indien de verbalen niet ter tafel waren gebracht. Verder of zij al dan niet in de archieven te vinden zijn, is een vraag, die eerst na een gezet onderzoek met zekerheid te beantwoorden zou zijn. Intusschen bericht ons M. De Beauchesne, die een uitvoerige levensbeschrijving van den dauphin heeft samengesteldGa naar voetnoot3), dat het proces-verbaal van het overlijden, door een twintigtal burgerlijke en militaire autoriteiten onderteekend, geboekt staat in het journaal-register van den toren van den Tempel, en hij spreekt er van als had hij dat register zelf in handen gehadGa naar voetnoot4). Maar gesteld, dit was zoo niet, dan zou nog het ontbreken van het stuk de waarheid van het feit volstrekt niet schaden. Hoeveel toch is er uit de archieven verdwenen, tengevolge van slecht beheer of oneerlijkheid! Wij bezitten bovendien de acte van aangift van het overlijden bij den burgerlijken stand. Dat stuk, sedert lang bekend, is gedateerd van den 24sten Prairial, dus van vier dagen na het sterven; het is geteekend door Lasne, den bewaker van het kind, en Bigot, als commissaire civilGa naar voetnoot5). Tweeërlei grieven zijn tegen deze acte ingebracht; vooreerst zij is wel door Lasne maar niet door zijn ambtgenoot Gomin onderteekend; ten andere is zij eerst vier dagen na den dood gepasseerd. Toegegeven dat die grieven gegrond zijn, wat doen zij dan nog ter zake? Al zondigde de acte tegen den vereischten vorm, dan zou haar zonde toch nooit aan haar historische waarde afbreuk kunnen doen, want er is geen reden te bedenken, | |
[pagina 222]
| |
waarom een valsch doodbericht gemakkelijker vier dagen dan één dag na het afsterven geregistreerd had kunnen worden. Doch de zonde bestaat niet; aan het slot der acte lezen wij: ‘vu le certificat de Dusser, commissaire de police, du 22 de ce mois’Ga naar voetnoot1); en dat certificaat is werkelijk door De Beauchesne in het archief van het Hôtel de ville, in het register van de commissarissen van politie, gevonden en om zijn belangrijkheid in facsimile door hem afgedrukt: het draagt nevens de handteekening van Lasne ook die van Gomin, - en daarmee vervalt tevens de tweede grief van zelf. Nu melden de dagbladen wel, dat Favre in zijn onlangs uitgesproken pleitrede het bestaan van dit document in twijfel heeft getrokken; maar ik kan niet gelooven dat een schrijver als Beauchesne zulk een grof bedrog, dat bovendien zoo gemakkelijk aangewezen kan worden, zou gepleegd hebben, en ik verwacht dus dat de twijfel van den advokaat met de stukken weerlegd zal worden, tenzij de brand van 1871 met het stadhuis ook de archieven heeft vernield, wat ik niet weet. Doch zelfs al ware dat zoo niet, al had Beauchesne ons een valsch certificaat in handen gestopt, dan zou de acte van den 24sten Prairial bewijs genoeg wezen, te meer daar de handteekening van Gomin volstrekt overbodig isGa naar voetnoot2), omdat hij bij elke gelegenheid, tot aan zijn dood in 1841 toe, heeft volgehouden dat de acte waarheid behelsde, en de dauphin den 20sten Prairial overleden was. Van niet meer gewicht is de laatste tegenwerpingGa naar voetnoot3). Waarom is de acte niet geteekend door de zuster van den doode; waarom heeft men haar, die zich toch in hetzelfde gebouw bevond, niet in de eerste plaats geroepen om zich van zijn overlijden te vergewissen? Op die vraag kunnen alleen de commissarissen en de heeren van de Conventie antwoorden; maar zooveel is zeker, dat zij door den dood van den dauphin voor zijn zuster verborgen te houden zich zelf gelijk bleven; de arme prinses wist niet wat er van haar betrekkingen sedert haar scheiden geworden was. ‘Mon plus grand malheur était (zoo schrijft zij zelfGa naar voetnoot4) de ne pouvoir obtenir des nouvelles de ma mère et de ma tante’. Zij hoorde later opeens hoe zij moeder, broeder en tante, al haar nabestaanden, verloren had. Behalve de doodacte bezitten wij eindelijk nog het proces-verbaal der lijkopening, op den dag na het sterven, door de twee genees- | |
[pagina 223]
| |
heeren, die het laatst den patient behandeld hadden, bijgestaan door nog twee andereGa naar voetnoot1). Aan de echtheid van dit stuk wordt niet getwijfeld; doch het wordt zoo uitgelegd dat het niet voor maar tegen de identiteit van het doode kind en den dauphin schijnt te getuigen. De geneesheeren verklaren namelijk, dat hun een lijk is overgeleverd, ‘que les commissaires nous ont dit être celui du fils de défunt Louis Capet, et que deux d'entre nous ont reconnu pour être l'enfant auquel ils donnaient des soins depuis quelques jours’. Daaruit zal dan volgen dat zij niet durfden verzekeren, dat zij integendeel betwijfelden of het lijk, dat zij hadden geopend, wel het lijk van den dauphin was. Maar die uitlegging gaat niet op. De heeren konden immers niet meer verklaren dan hun bekend was: de twee die over het zieke kind hadden gegaan, hadden den dauphin in vroeger dagen niet gekend - zooveel althans wordt ons toegegeven - en zij konden dus niet meer getuigen dan zij deden. Doch, zegt men, de twee andere waren juist gekozen omdat zij den dauphin wel gekend hadden, en hun zwijgen is daarom veelbeteekenend. Ja, als dat waar was, als zij uit dien hoofde gekozen waren, zou de tegenwerping van gewicht zijn. Maar dit is niet zoo. In den brief van Dumangin van 1817Ga naar voetnoot2), waarop men zich beroept, staat niet te lezen wat men voorgeeft; er staat eenvoudig, dat die twee geneeskundigen bij voorkeur boven andere geroepen zijn ‘sur l'observation, que d'après les qualités personnelles et les rapports qu'avaient eus M. Lassus avec Mesdames de France, et M. Jeanroy dans la maison de Lorraine, leurs signatures seraient d'un tout autre poids’. Die geneesheeren stonden dus wel in zekere betrekking tot het koninklijk huis, maar dat zij den dauphin zouden hebben gekend, en wel zoo goed dat zij in staat waren om zijn lijk, na twee jaren van gevangenschap en ellende, van andere kinderlijken te onderscheiden en voor het zijne te erkennen, is een bewering die nergens op rust. Bovendien, men vergeet dat het bij een lijkopening niet te doen is om te bewijzen dat de doode waarlijk de persoon is voor wien hij wordt uitgegeven, maar om te erkennen aan welke ziekte hij gestorven is, en in een geval als het onze ook bepaaldelijk om te onderzoeken of hij wel een natuurlijken dood is gestorven. Juist bij zulk een onderzoek verdienden geneesheeren, die met de familie bekend waren en haar vertrouwen genoten, de voorkeur boven geheel vreemde; en dat is het dan ook wat de | |
[pagina 224]
| |
aangehaalde zinsnede uit den brief van Dumangin wil zeggen. - Het resultaat der lijkopening was, dat alle kenteekenen wezen op ‘un vice scrofuleux existant depuis longtemps et auquel on doit attribuer la mort de, l'enfant’. Wijselijk, de tijdsomstandigheden in aanmerking genomen, vermeldden de heeren niet, aan welke oorzaken de ontwikkeling en de snelle vordering der kwaal te wijten was. Trouwens, een ieder wist dit toch reeds. De ondergane mishandeling, de verwaarloozing, de onreinheid, het gevoel van verlatenheid en ellende hadden de kiem der ongesteldheid, die anders misschien onontwikkeld zou gebleven zijn, snel en gestadig doen wassen en het jeugdige leven gesloopt. Zoo zag onder andere de zuster van het arme kind de zaak in. In het aandoenlijke verhaal van het gebeurde in den Tempel, dat zij, de latere duchesse d'Angoulème, nog in de gevangenis opstelde, en naderhandGa naar voetnoot1), misschien eenigszins gewijzigd, in het licht gaf, spreekt zij aldus over de ziekte en het sterven van den dauphinGa naar voetnoot2).) ‘Dans les premiers jours de Novembre il arriva un autre commissaire nommé Gomier (zij bedoelt Gomin) pour rester avec Laurent. Il eut un soin extrême de mon frère. Depuis longtemps on avait laissé ce malheureux enfant sans lumière; il mourait de peur. Gomier obtint qu'il en eût à la fin du jour; il passait même quelques heures auprès de lui, pour l'amuser. Il s'aperçut bientôt que les genoux et les poignets de mon frère étaient enflés; il crut qu'il allait se nouer: il en parla au comité.... Le 19 décembre le comité général vint au Temple à cause de sa maladie; cette députation vint aussi chez moi, mais on ne me dit rien.... Pendant l'hiver mon frère eut quelques accès de fièvre, il était toujours auprès du feu.... Sa maladie empirait et ses genoux enflaient beaucoup.... Au commencement du printemps.. la maladie de mon frère empirait de jour en jour; ses forces diminuaient; son esprit même se ressentait de la dureté qu'on avait si longtemps exercée en vers lui, et s'affaiblissait insensiblement. Le comité de sûreté générale envoya pour le soigner le medecin Desault; il entreprit de le guérir, quoiqu'il reconnût que sa maladie était bien dangereuse. Desault mourut; on lui donna pour successeurs Dumangin et le chirurgien Pelletan. Ils ne conçurent aucune espérance. On lui fit prendre des médicaments qu'il avala avec beau- | |
[pagina 225]
| |
coup de peine. Heureusement sa maladie ne le faisait pas beaucoup souffrir; c'était plutôt un abattement et un dépérissement que des douleurs vives. Il eut plusieurs crises fâcheuses; la fièvre le prit, ses forces diminuaient chaque jour, et il expira sans agonie... Je ne crois pas qu'il ait été empoisonné, comme on l'a dit et comme on le dit encore: cela est faux d'après le témoignage des médecins qui ont ouvert son corps, où ils n'ont pas trouvé le moindre vestige de poison’. De prinses, die den zieke geen enkele maal sedert Januari 1794 had gezien, heeft deze berichten waarschijnlijk vooral van Gomin, den vriendelijken bewaker van haar en haar broertje, vernomen: zij was over dien man en zijn gedrag jegens haar zoo bijzonder tevreden, dat zij hem uitkoos om haar tot aan de grenzen van Frankrijk uitgeleide te doenGa naar voetnoot1), toen zij een half jaar na den dood van den dauphin tegen eenige gevangen afgevaardigden en agenten der republiek aan haar neef, den keizer van Duitschland, werd uitgewisseld. In alle geval loopt haar verhaal slechts over de laatste maanden voor den dood; en het is daarom een gelukkig toeval, dat wij haar beschrijving kunnen vergelijken met een verslag van den toestand, waarin het kind zich bij den val van Robespierre bevond. Lombard de Langres heeft ons in zijn Mémoires (die ook voor de geschiedenis der Bataafsche Republiek niet onbelangrijk zijnGa naar voetnoot2)) het treurige verhaal bewaard van het bezoek, dat Barras, onmiddellijk na den val van Robespierre, aan de gevangenen in den Tempel bracht. Wij weten wel niet, hoe Lombard daaraan gekomen is en kunnen dus voor de geloofwaardigheid niet instaan; maar het is nog bij het leven van Barras, en blijkbaar zonder eenige partijdige bedoeling, uitgegeven in 1823, dus vóór het optreden van den pretendent, zoodat er geen reden bestaat om de waarheid er van in twijfel te trekkenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 226]
| |
Volgens dat verhaal dan vond Barras het kind liggend niet op zijn bed, maar in een krib, in een staat van walgelijke onreinheid en in een stemming van volstrekte apathie. ‘Ne s'étant point dérangé de sa position quand on était entré, Barras crut qu'il dormait; mais s'apercevant qu'il avait les yeux ouverts, il lui demanda pourquoi il préférait ce berceauà son lit, où il serait beaucoup mieux. L'enfant sans bouger d'avantage, répondit qu'il souffrait moins sur cette couchette que dans son lit. Sur la question que fit le général, s'il était malade et où était son mal, l'enfant, au lieu de parler, se contenta d'indiquer sa tête et ses genoux. Barras l'engagea à se lever. Il ne bougea point...’ Ik behoef niet meer af te schrijven. Het bovenstaande is toereikend om te doen zien, dat van den 9den Thermidor en waarschijnlijk van nog vroeger af, de ziekte steeds dezelfde verschijnselen vertoonde en een geleidelijk verloop nam tot den dood toeGa naar voetnoot1). Wij zullen in het vervolg zien, waarom het van belang is dien gelijkmatigen voortgang der ziekte, gedurende zooveel maanden, niet uit het oog te verliezen. De dood zelf en de identiteit van den doode en den dauphin is door de acten, die tot ons gekomen zijn, voldoende en meer dan voldoende zelfs geconstateerd. Ware dit met meer omhaal, met angstvalliger zorgvuldigheid geschied, dan zou men juist in zulke overdreven voorzorg een grond vinden voor achterdocht; immers men pleegt met overdadige voorzichtigheid te beschermen, hetgeen men ducht dat aan hevige aanvallen zal bloot staan. Evenwel, in strijd met de acten en bewijsstukken, die wij hebben meegedeeld, zijn spoedig twee geruchten in omloop gebracht en in sommige kringen geloofd: het eerste, dat de dauphin zijn natuurlijken dood niet gestorven, maar met vergif omgebracht zou zijnGa naar voetnoot2); het andere, dat hij volstrekt niet overleden was, maar uit den Tempel ontvoerd, en ergens verborgen werd gehouden. Het eerste gerucht | |
[pagina 227]
| |
gaat ons thans niet aan. Wij hebben ons alleen met het tweede bezig te houden. Dat dit vrij algemeen verbreid was, heeft de heer De la Barre ten overvloede bewezen; het volgt reeds noodzakelijk uit den opgang dien zooveel valsche dauphins hebben kunnen maken. Want achtereenvolgens hebben niet minder dan vijf personen zich voor den zoon van Lodewijk XVI uitgegevenGa naar voetnoot1), en allen hebben geloof gevonden en aanhang geworvenGa naar voetnoot2). De confrontatie van al die pretendenten onderling en de vergelijking van hun voorgeven komt bij het proces, voor de rechtbank, te pas; ik zal er mij niet mee inlaten; ik bepaal mijn onderzoek tot een van allen, den held van het boek dat ik aankondig, en dan nog wel uitsluitend tot hetgeen hij omtrent zijn ontsnapping uit den Tempel meldt. Ik zal mij niet eens begeven in het beoordeelen van zijn zedelijkheid en geloofwaardigheid, en niet vragen naar zijn antecedenten, die overigens niet voor hem schijnen te getuigen. Hij werd in 1822 te Brandenburg, waar hij woonde, beticht van brandstichting, doch ontslagen uit gebrek aan bewijs; kort daarop weer beschuldigd, thans van het in omloop brengen van valsche munt, en veroordeeld tot drie jaren dwangarbeid. Dat strekt oogenschijnlijk niet tot zijn aanbeveling; maar zijn vrienden beweren, dat hij dit alles geheel onschuldig heeft geleden: het kan zijn; mij ontbreekt het aan de stukken, waaruit de schuld of onschuld moet blijken. Ook zijn landaard is twijfelachtig. Toen hij in 1810 voor het eerst, zooals hij beweertGa naar voetnoot3), in Duitschland kwam, was hij schijnbaar zoo goed Duitscher dat hij kon opgeven te Weimar geboren te wezen. Toen hij in 1832 in Frankrijk kwam, was hij zoo weinig Franschman, dat zijn eigen advokaat verklaartGa naar voetnoot4): ‘cet homme, nommé Naundorff, ne parlait pas la langue française’; maar zijn vrienden meenen dat dit alles best te verklaren is; ik mag het lijden. In 1818 was hij te Spandau in het huwelijk getreden met een burgermeisje in de protestantsche kerkGa naar voetnoot5), en bij die gelegenheid gaf hij op 40 (of 43) jaren oud te zijn, hoewel de dauphin in dat jaar niet ouder zou geweest zijn dan 33 jaar; zijn vrienden beweren dat hij daartoe goede reden had; ik zal het niet tegenspreken. Aan den anderen | |
[pagina 228]
| |
kant zal ik ook niet onderzoeken, hoe het mogelijk is dat hij door zoovelen, die met de jeugd van den dauphin en met het koninklijk huis van nabij bekend warenGa naar voetnoot1), voor den zoon van Lodewijk XVI werd erkend, als hij niet waarlijk was voor wien hij zich uitgaf. Evenmin zal ik vragen, wat wij te denken hebben van de gelijkenis van hem en zijn kinderen op de Bourbons, waarvan door zijn vrienden zoo hoog wordt opgegevenGa naar voetnoot2). Dat alles betreft de hoofdzaak slechts van terzijde; de officier van justitie en de advokaten mogen daarover strijden, en de rechtbank beslissen; ik haast mij terug te keeren tot mijn onderwerp, en de vraag te behandelen: zoo de dauphin niet in den Tempel gestorven is, wat is er dan met hem gebeurd en van hem geworden? Hooren wij wat de pretendent daaromtrent zelf bericht. Hij zelf, want in 1836, na zijn uitzetting uit Frankrijk, heeft hij tot verdediging zijner aanspraken een Abrégé de l'histoire des infortunes du Dauphin aan een zijner vrienden gedicteerd en in het licht doen gevenGa naar voetnoot3). Die eerste Londensche uitgaaf is mij nooit onder de oogen gekomen, maar zij staat in het werk, dat ik aankondig, overgedrukt en daaraan kunnen wij ons veilig houden. Ten behoeve mijner lezers, die het boek niet binnen hun bereik hebben, laat ik hier een uittreksel volgen, zooveel mogelijk met de eigen woorden van den schrijver, om zelfs den schijn van onjuistheid te vermijden. Nadat hij over de ellende van zijn gevangenschap heeft uitgeweid, vervolgt hij aldus. ‘A cette époqueGa naar voetnoot4) des amis avaient formé le projet de me soustraire à mes bourreaux; on ne tarda pas à en comprendre l'impossibilité. Un seul chemin conduisait à moi, et cette unique issue était si soigneusement gardée qu'on n'eût pas fait entrer ou sortir une souris sans être aperçu....Ga naar voetnoot5) Par conséquent, comme il était impossible de me faire évader, on résolut de me cacher dans la Tour même, pour faire croire à mes persécuteurs que j'étais sauvé....Ga naar voetnoot6) Un jour mes protecteurs me firent avaler une dose d'opium que je pris pour une médecine, et bientôt je me trouvais moitié éveillé moitié endormi. Dans cet état, je vis un enfant qu'on me substitua dans mon lit, et | |
[pagina 229]
| |
moi je fus couché au fond de la corbeille dans laquelle cet enfant avait été caché sous mon lit. J'entrevoyais, comme si c'eût été un rêve pour moi, que l'enfant n'était autre qu'un mannequin dont le masque représentait très naturellement ma figure....Ga naar voetnoot1). Cependant j'avais entièrement perdu connaissance et lorsque je repris mes sens, je me trouvai enfermé dans une grande pièce qui m'était tout-à-fait étrangère: c'était le quatrième étage de la Tour. De vieux meubles de toute espèce encombraient cet étage, au milieu desquels on m'avait disposé un gite qui communiquait avec un cabinet, pris dans une tourelle, où l'on m'avait mis de quoi vivre. Toute autre issue était barricadée’. In dit vlieringhok heeft het arme kind dood-alleen, en zonder vuur, den geheelen winter en het geheele voorjaar tot in Juni doorgebracht, en dat wel dien buitengewoon strengen winter van 1794 op 1795, waarin de Fransche republikeinen ons land over de bevroren rivieren zijn binnengedrongen. Gelukkig dat de lijder 40 jaren later schrijven kon: ‘je fis peu de cas du froid que je ressentaisGa naar voetnoot2)’. Zijn vrienden hadden niet gedacht, dat hij zoo lang opgesloten zou moeten zitten; zij rekenden er op, dat zoodra het bedrog met de pop ontdekt was, de bewaking van den toren minder streng en bijgevolg een ontsnapping mogelijk worden zou. Maar zij hadden buiten het Comité de sûreté générale gerekend. Hooren wij verder: ‘Le soir même le mannequin fut découvertGa naar voetnoot3), mais le gouvernement d'alors trouva bon de tenir secrète mon évasion qu'il croyait consommée.... A l'effet de masquer entièrement la véritéGa naar voetnoot4) il mit à la place du mannequin un enfant de mon âge réellement muet, et doubla la garde ordinaire, cherchant ainsi à affermir la croyance que c'était bien moi encore...Ga naar voetnoot5). Je ne puis me rendre compte comment, en dépit de toutes ces précautions, le bruit s'est sourdement répandu que le véritable dauphin n'était plus dans la Tour. De telles indiscrétions effrayèrent les agitateurs, et l'on décida de faire mourir l'enfant muet. A cet effet on mêlait à ses alimens des substances qui le rendaient malade, et afin de détourner le soupçon d'un assassinat, M. Desault fut introduit, non pour le guérir mais pour feindre l'humanité. M. Desault visita l'enfant et vit bientôt qu'on lui avait donné une espèce de poison. Il fit préparer nu contre- | |
[pagina 230]
| |
poison par son ami Choppart, pharmacien, en lui déclarant que l'enfant qu'il soignait n'était pas le fils de Louis XVI, qu'il avait connu auparavant. La révélation de M. Desault se répéta; les meurtriers de ma famille, pleins d'effroi, voyant que la vie du muet se prolongeait au travers de leurs tentatives d'empoisonnement, lui substituèrent un enfant rachitique tiré d'un des hôpitaux de Paris. Cette mesure les rassurait encore sur l'appréhension qu'ils avaient, que par accident on ne vint à s'apercevoir que le muet l'était réellement; et pour se soustraire à de nouvelles trahisons ils firent empoisonner Desault et ChoppartGa naar voetnoot1). Les soins donnés au dernier substitué le furent par des médecins qui, n'ayant jamais vu ni le véritable dauphin ni l'enfant malade, crurent naturellement que c'était moi qu'ils soignaient.... Des motifsGa naar voetnoot2) impérieux contraignirent le gouvernement à accélérer la fin de cette victime infortunée. Elle mourut, m'a-t-on dit, le 8 Juin 1795, et après l'autopsie sou cadavre fut déposé dans une caisse pour être ensuite enterré. Cette caisse, ainsi que le cadavre, fut placé dans la chambre habitée autrefois par mon pére. Pendant cette opération j'avais reçu une forte dose d'opium. On me mit dans le cercueil, d'où l'on retira l'enfant autopsié et le tout fut effectué presque à la même heure où on venait chercher le cercueil pour le transporter au cimétière. A peine l'enfant mort fut-il caché au quatrième étage, lieu où j'étais, que mes amis, instruits de ce qui se passait, chargèrent dans une voiture le cercueil qui me refermait. Certes, ceux qui ne savaient rien crurent qu'on allait m'enterrer. Mais la voiture était preparée. En allant au cimétière on me mit dans un coffre qu'on avait pratiqué au fond de la voiture, et pour laisser au cercueil le même pesanteur on le remplit de vielles paperasses. Dès que le cercueil fut enfoui dans la fosse, mes amis rentrèrent avec moi dans Paris. Là je fus confié aux mains d'autres amis, sans que je puisse me rappeler la moindre chose à cet égard. Lorsque je me réveillai, je me trouvai dans un lit et dans une chambre fort propre, seul, avec ma garde-malade, qui était Mme ***’. Ziedaar het verhaal. Het is goed dat wij weten, dat het van den held der geschiedenis zelf is. Want als de zaken zich werkelijk zoo hebben toegedragen, hebben wij hier een bewijs te meer voor de spreuk: dat de waarheid soms onwaarschijnlijk kan zijn. Ik acht het te eenenmale overbodig, al de onwaarschijnlijk- | |
[pagina 231]
| |
heden op te sommen, waarvan deze vertelling wemelt. Voor het geval dat aan den lezer, die zich den aard der toenmalige regeering en het uiterst strenge toezicht op den toren van den Tempel niet juist herinnert, de helft er van ontsnapte, zou toch de andere helft nog altijd sterk genoeg spreken. Vergeten wij daarbij niet, dat indien werkelijk twee kinderen na elkaar de plaats van den dauphin hebben bekleed, alle drie lijdende waren aan zwelling der gewrichten en inzonderheid aan de knie: Barras nam dit waar omstreeks Augustus 1794, dus aan den dauphin; Harmand de la Meuse (over wien zoo straks) in het begin van 1795, dus aan den doofstomme, en de geneesheeren bij de lijkopening aan het rachitische kind. - Doch reeds meer dan genoeg over het verhaal zelf. Tot staving er van heeft de pretendent eenige documenten overgelegdGa naar voetnoot1), die daarentegen onze aandacht wel verdienen. Het zijn drie brieven van de jaren 1794 en 1795; zij zijn ongeteekend en zonder adres, maar wij behoeven niemands voorlichting, om ons te overtuigen, dat zij door den gevangenbewaarder Laurent geschreven en aan een der vrienden van den dauphin geadresseerd moeten zijn, waarschijnlijk aan den generaal De Frotté. Ongelukkig zijn de origineelen verloren gegaan; slechts copieën heeft de pretendent te voorschijn kunnen brengen, wier echtheid door geen uitwendige bewijzen gewaarborgd wordt. Waar mogen de brieven zelf gebleven zijn? Dat blijkt niet. Eerst was gezegd, dat de pretendent ze in 1810 aan den directeur-generaal der politie te Berlijn had overhandigd. Maar dat bleek niet waar te wezenGa naar voetnoot2): ‘c'est une erreur (erkent De la Barre) qui aura échappé dans la discussion, mais de nulle importance, puisque nous ne pouvons pas les représenter aujourd'hui et qu'ils ont disparu avec les procès-verbaux d'enlévement’. Van wien had de pretendent ze dan gekregen? Ook op die vraag geen antwoord. Maar wij kunnen het wel gissen. Want bij een andere gelegenheid vernemen wijGa naar voetnoot3), dat ‘le général de Frotté, avant de quitter Paris, confia les papiers en question (niet die waarover wij thans handelen) au marquis de Briges, duquel les reçut en dernier lieu mon fidèle ami le comte de Montmorin, qui me delivra ultérieurement tout ce que lui avait remis M. de Briges’. Geen twijfel of te gelijk met die papieren zijn ook de brieven van Laurent aan Frotté van hand tot hand gegaan, tot | |
[pagina 232]
| |
zij in het bezit van den pretendent kwamen. Jammer maar, ik herhaal het, dat zij slechts in copie zijn bewaard, omdat nu de echtheid steeds betwistbaar blijft. Bij het proces van 1851 heeft het publiek ministerie, dat den pretendent op zijn woord niet geloofde, ze dan ook met minachting bejegend, en zonder er bij stil te staan, kortaf gezegdGa naar voetnoot1): ‘elles ont êté fabriquées pour le besoin de la cause’. Een barre uitspraak, maar die ik geen onbillijke zou durven noemen. Want werkelijk dragen zij het, aan alle geschiedkundigen wel bekende, karakter der onechtheid: zij zeggen juist wat in het belang der zaak gezegd moest worden; zij schijnen veeleer aan het hedendaagsche publiek gericht, dan aan den correspondent aan wien zij geadresseerd heeten te zijn. Maar als de schijn hier niet bedriegt, als de brieven inderdaad ‘pour le besoin de la cause’ vervaardigd zijn, dan doen zij hun maker geen eer aan. Want wat zij moesten bewijzen weerleggen zij, wat zij moesten steunen werpen zij omver. Ik wil den lezer zelf laten oordeelen. De eerste brief dagteekent van 7 November 1794. Hij dient hoofdzakelijk om te melden: ‘que le petit muet a remplacé le D. (d.i. le Dauphin); les nouveaux municipaux ne se doutent de rien’. Meteen vernemen wij ook, dat ‘sa soeur n'en sait rien; la prudence me force de l'entretenir du petit muet comme s'il était son véritable frère.’ Dit laatste komt best te pas om te verklaren, waarom de zuster later nooit van den broeder heeft willen weten. De tweede brief is van 5 Februari 1795, en bericht dat M.H. (d.i. Harmand de la Meuse) op last van het Comité de sûreté générale het stomme kind is komen zien. Dat is niet zonder gevaar. Wie het kind aandachtig gadeslaat, moet bemerken, dat het ‘sourd de naissanceGa naar voetnoot2) et par conséquent naturellement muet’ is. Uit dien hoofde wil B. (d.i. Barras) ‘faire sortir notre muet et le remplacer par un autre enfant malade’. Maar dat is niet minder gevaarlijk. ‘Substituer encore un autre à celui-là; l'enfant malade parlera, et cela perdra notre demi-sauvé et moi avec’. Tot toelichting diene, dat het bezoek van M. Harmand sedert lang in al zijn bijzonderheden bekend was uit een brochure, door hem zelven in 1814Ga naar voetnoot3) uitgegeven. Wat hij ook bij dat bezoek gezegd en gedaan had, het was hem niet mogen gelukken een enkel | |
[pagina 233]
| |
woord aan den dauphin te ontlokken. Het arme kind deed wat hem bevolen of verzocht werd, maar antwoordde op geen enkele vraag. Dit kan ons niet verwonderen, als wij ons herinneren, hoe Barras eenige maanden te voren het kind had aangetroffen; het was sedert nog meer vervallen en nog meer ingezonken, maar overigens geheel hetzelfde. Zoo zouden wij meenen. Naar wij leeren uit dezen brief, dat intusschen het kind van vroeger verdwenen was en vervangen door een doofstom kind, waarmee Harmand zich geruimen tijd bezig hield, zonder iets van dat gebrek te ontdekken. Niet heel slim van hem. - Maar er is een bezwaar. In den tijd toen de brieven van Laurent voor het eerst aan den dag werden gebracht, nam men aan, dat het bezoek van Harmand in de maand December van 1794 had plaats gehadGa naar voetnoot1); hij zelf kon zich den juisten tijd niet meer herinneren. Maar De Beauchesne, die bij het opstellen van zijn meermalen aangehaalde levensbeschrijving de registers van de Commune en een aantal authentieke stukken gebruikt heeftGa naar voetnoot2), stelt het op den 9den Ventôse, dat is op den 27sten Februari, dus drie weken ongeveer na de dagteekening van den brief, die van het bezoek gewag maakt. Als die tijdsbepaling bij nader onderzoek de juiste blijkt te zijn, wordt derhalve de echtheid van den brief meer dan twijfelachtig. Nog veel erger is het gesteld met den derden, van 3 Maart 1795. Hij is zoo kort dat ik hem maar in zijn geheel zal afschrijven. ‘Notre muet est heureusement transmis dan le palais du Tempte et bien caché; il restera là, et en cas de danger il passera pour le dauphin. A vous seul, mon général, appartient ce triomphe. Maintenant je suis tranquille. Ordonnez toujours et je saurai obéir. Lasne prendra ma place quand il vondra. Les mesures les plus sûres et les plus efficaces sont prises pour la sûreté du Dauphin’. Het eerst stooten wij ons ook hier aan de dagteekening: 3 Maart. Volgens het verhaal van den pretendent zelven heeft de verwisseling van het stomme kind met het zieke, waarvan de brief kennis geeft, plaats gehad omdat het stomme van de vergiftigde spijzen niet stierf, integendeel onder de behandeling van dokter Desault beter werd. Nu blijktGa naar voetnoot3) het uit het register van den Tempel, dat de dokter den 6den Mei voor het eerst zijn patiënt bezocht heeft. Hoe kan dan een brief van 3 Maart over de verwisseling spreken, | |
[pagina 234]
| |
die eerst na de komst van den dokter, dus na 6 Mei, geschied is? Nog erger. Te gelijker tijd met het verwisselen van die kinderen is Desault, altijd volgens hetzelfde verhaal, vergiftigd en gestorven; wij weten met zekerheid, dat hij overleden is op den 1sten Juni. Dus een van beide: of de datum van den brief is onjuist, of een groot gedeelte van het verhaal onwaar. Het zou zeker wel de eenvoudigste uitweg zijn den datum te veranderen en voor 3 Maart, 3 Juni te lezen; maar ongelukkig kan dit niet, want de inhoud van den brief stemt met de dagteekening overeen en bevestigt haar. Immers Laurent komt in den brief voor als nog in functie: thans (schrijft hij) mag Lasne mij komen vervangen zoodra hij wil. Lasne nu is Laurent opgevolgd den 31sten Maart. De brief kan dus van niet later dateeren, en weerlegt bij gevolg, zoo hij echt is, het verhaal van den pretendent ontegenzeggelijk. Want de dokter kan niet ontdekt hebben, dat het stomme kind een ander was dan de dauphin, daar dat kind reeds uit den toren was weggevoerd, eer hij er een voet in zette; om dezelfde reden kan hij ook niet bespeurd hebben, dat het vergiftigd was geworden, en hij kan het ook geen tegengift hebben toegediend; maar dan kunnen hij en zijn vriend Choppart ook niet vergiftigd zijn geworden om de openbaring van die ontdekkingen te voorkomen. Dit alles is derhalve onwaar en verzonnen, indien de brief waarheid spreekt. Maar de tegenstrijdigheid tusschen brief en verhaal grijpt nog dieper in het wezen der zaak in. Volgens het verhaal heeft zich de bemoeiing der royalisten bepaald tot het wegvoeren van den dauphin en het in zijn plaats stellen van de pop. Al de verdere bedrijven komen voor rekening der republikeinsche regeering; die heeft eerst in plaats van de pop het stomme kind geleverd, en vervolgens in plaats van het stomme weer het zieke kind. Maar nu schrijft Laurent aan den voornaamsten der vrienden van den dauphin: ‘Notre muet est heureusement transmis.... A vous seul, mon général, appartient ce triomphe’. Hoe zullen wij het een met het ander rijmen? Het is niet te rijmen, maar in onverzoenlijken strijd. Wij zijn dus gedwongen om een keus te doen: het verhaal of de brieven, een van beide moeten wij prijsgeven. Maar wat wij ook kiezen, de uitkomst blijft altijd dezelfde: met de geloofwaardigheid van den pretendent is het gedaan. Hij is het die in 1836 het verhaal gedicteerd heeft; hij is het ook die in 1835 de brieven heeft te berde gebrachtGa naar voetnoot1) en door Bourbon-Leblanc in Le véritable | |
[pagina 235]
| |
Duc de Normandie heeft laten uitgevenGa naar voetnoot1). Heeft hij het publiek in een van beide gevallen bedrogen, hoe zal men hem dan in het andere nog vertrouwen? Misschien zal iemand mij tegenwerpen: de tegenstrijdigheid, hoe onverzoenlijk zij schijnt, moet toch slechts schijnbaar wezen en uit bijzonderheden, die u onbekend bleven, verklaarbaar. Immers hoe zou dezelfde persoon in een zaak, voor hem van zoo éénig belang, zoo uit twee monden hebben kunnen spreken? Ik geef gewonnen, dat de lichtvaardigheid en de minachting van het publiek, die tot zoo iets vereischt worden, niet alledaagsch zijn. Maar vooreerst, de brieven zijn zeker ruim een jaar ouder dan het Abrégé de l'histoire, en zij hebben misschien oorspronkelijk een eenigszins andere voorstelling der gebeurtenissen moeten bevestigen. En hoe onopmerkzaam leest men gewoonlijk! De tegenstrijdigheid, door mij aangewezen, hoe tastbaar ook, was tot nog toe èn aan de verdedigers èn aan de bestrijders van den pretendent ontgaan. Zullen wij ons dan zoozeer verwonderen, als het blijkt dat de pretendent er zelf niet op verdacht is geweest? Ons onderzoek is afgeloopen; want na het gewonnen resultaat zou het noodelooze moeite zijn de rest van de autobiographie, de avonturen tusschen 1795 en 1810 en de wederwaardigheden van later jaren, na te pluizen. Ik voor mij ben ten minste voldaan. Zijn mijn lezers het nog niet, dan kan ik niet anders dan hen op nieuw naar het aangekondigde boek verwijzen. (De Gids 1874, dl. I, blz. 593 vlg.) |
|