Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 179]
| |
Over de politieke weddingschappen van voorheen.
| |
[pagina 180]
| |
zij in de omstandigheden van de 19de geleefd hadden, à la hausse hadden gespeculeerd? Want wat is speculeeren in den grond der zaak anders dan wedden op hetgeen men verwacht, hetzij goed, hetzij kwaad? Maar niet zoo terstond is het ons duidelijk hoe zij op het leven van hun hertog groote koopmanschap konden drijven. Een vonnis van Alva's Bloedraad zal het ons duidelijk maken. Onder de burgers van Naarden, die bij vonnis van 5 April 1568 vóór Paschen veroordeeld werden, was zekere Jan Reyersz. Baruelet, wiens misdrijf aldus beschreven wordtGa naar voetnoot1). ‘Il a vendu à feu Adrien Petersweren, bourgeois dudit Naerden, certaine marchandise à payer quant les Pretres ne diroyent plus messes ou quant ils seroyent mariez’. Een ander vonnis, tegen een der 41 Enkhuizers die den 22 October werden veroordeeldGa naar voetnoot2), geeft nog meer bijzonderheden: ‘Cornille Jansz. (a) donné seize florins pour en recevoir trois fois aultant, quand tous les Pretres et Moynes seroyent massacrezGa naar voetnoot3)’. De gekken van den tijd van Karel den Stoute hadden niets anders gedaan dan deze overmoedige Geuzen een eeuw later deden. Zij hadden verkocht onder voorwaarde van de (zeker bovenmatig hooge) koopsom eerst te ontvangen als hun hertog weer te voorschijn zou gekomen zijn. Het was denkelijk wel niet enkel speculatiegeest die hen hiertoe dreef, een zekere bravade zal er wel bij in het spel geweest zijn. Zoo vatte het ook de beruchte Broer Cornelis op, de minderbroeder, die te Brugge met zijn preeken zooveel aanstoot aan de ketters gaf. ‘Ba’, zei hij in zijn sermoen van 2 Juli 1568, ‘sy derven wel vryelijck op de volle Beurse ende op de Borght geldt daerop verwedden, dat Duc d'Alva niet levende uyt Vrieslant geraken en sal’. De graaf van Arenberg was er bij Heiligerlee | |
[pagina 181]
| |
gebleven: dat gaf den Geuzen den moed, den overmoed, voor hun gewaagde weddingschap. Wij hebben al uit de sententiën van den Raad van Beroerten gezien, dat zij zoo doende meer dan hun geld op het spel zetten. En zij verloren hun weddingschap. De hertog van Alva keerde van Jemmingen triomfantelijk terug. Dat niet allen, althans onder de vrome gereformeerden, dit spel konden goedkeuren, dat sommigen om godsdienstige redenen het stellig afkeurden, blijkt ons uit een brief, den 1sten October door Lieven de Herde uit Vlissingen aan het consistorie van de Nederlandsche kerk te Londen geschrevenGa naar voetnoot1). ‘Ick soude wel meer schryven (zoo eindigt hij) maer beduchte my dat onseecker sijn soude. Wat soude ick dan anders wtgerecht hebben dan, soo mijn schryven onder den man quam, veel weddens op de Beurs den mont gheopent hebben, om te wedden up de ghenade Godts in de plaetse van dancken ende bidden: dwelk een gruwel voor Godt is’. Maar dat was een uitzondering: de meesten hunner en zelfs de magistraten bedienden zich van dit waagspel als een middel om geld te bekomen. In 1574 was Middelburg door de Geuzen, die het belegerden, zoo benauwd, dat het op redelijke voorwaarden zocht te capituleeren. De belegeraars wisten dat het zich onvoorwaardelijk zou moeten overgeven, indien zij nog een dag of acht geduld hadden. Maar die van Veere en Vlissingen wilden terstond onderhandelen omdat ook hun middelen waren uitgeput, ‘ende wisten oock nyemanden meer te vinden, die cent pour cent op Middelburg geux te mogen winnen, yet meer wilde uytleggen’Ga naar voetnoot2). Zij vonden niemand die hun à contant geld wilde leenen op voorwaarde van het dubbel terug te krijgen, als eens Middelburg in handen der Geuzen geraakt zou zijn. Wij zien hier het verband, dat tusschen het krediet der gemeenten en van den staat en van den lust der financiers om op den voorspoed van dezen te wedden noodzakelijk bestond, duidelijk uitkomen. Dat ook het wedden der vermogenden op de volksmeening een zekeren invloed oefende, doet de geschiedschrijver Van Reyd ons opmerkenGa naar voetnoot3). In 1587 was de algemeene aandacht gevestigd op de onderhandelingen, die tusschen Elisabeth van Engeland en Phi- | |
[pagina 182]
| |
lips van Spanje gevoerd werden. Er was den Spanjaarden aan gelegen dat men hier geloofde dat zij tot vrede zouden leiden, en zij werkten in dien zin: ‘Wt des vyants steden quam het geroep onder de coopluyden in Hollant ende Zeelant dat het ghewisselijck vrede soude worden, die treffelycke wedschappen daerop deden: somwylen vont men er soo eenen die ettelycke duysent guldens dorste verwedden, dat het ghewisselijck vrede soude worden, 't welk sonder eenig ander grondt ghenoegh was om den ghemeenen man een saeck in te beelden daerna hy doch verlangde: niet denckende dat d'inbeeldinghe van vrede den vyandt soo nut was, dat hy se om weinig gelts niet wilde laeten vergaen ende lichtelijck coopluyden uytmaecken konde, om op zijn ghevaer te wedden’. Dus verdenkt Van Reyd de Spaansche regeering, dat zij de Antwerpsche kooplieden op haar risico weddingschappen voor den vrede liet aangaan, om op deze wijs de volksmeening in Holland en Zeeland te bewerken. Een echte beursmanoeuvre, als die waarvan men tegenwoordig nog wel deze of gene regeering hoort betichtenGa naar voetnoot1)! Om zich tegen diergelijke schadelijke kunstgrepen te vrijwaren, vaardigde de stad Amsterdam den 8sten December 1601 een keur tegen het politieke wedden uit en verbood, ‘dat niemandt van nu voortaen op 't innemen van eenighe steden of sterckten, leven van Princen, reysen, ofte eenige andere conditiën, hoedanich die sullen mogen weesen, geld uytdoen ofte nemen sal moghen,.... sonderlingh indien de conditiën tot nadeel van 't gemeene beste ofte anders onbehoorlijck bevonden worden te zijn’Ga naar voetnoot2). Nog één trek moet ik aan het overigens reeds duidelijk genoeg uitgewerkte beeld der toenmalige speculatie toevoegen. Er waren ook toen, evenals later, staatslieden, die, wetende wat gebeuren zou, speculeerden zonder gevaar te loopen. De Fransche gezant De Buzanval komt er in een brief aan den minister De Villeroy, van 4 Januari 1599, voor uit dat hij dit gedaan heeft: ‘On me dit hier qu'il se faisoit des gageures à Amsterdam que la paix [de Vervins] se romperoit entre les deux Roys [d'Espagne et de France] avant la fin de cet an: j'y ay envoyé expres cent escus | |
[pagina 183]
| |
pour maintenir le contraire, avec bonne esperance qu'ils m'en profiteront trois cens’Ga naar voetnoot1). Nu ik toch met dit onderwerp bezig ben, wil ik nog iets meededen van een ander soort weddingschappen, ik bedoel van zulke waarin de politiek geen rol speelt. In de 17de eeuw kwam de gewoonte in zwang, die wel nog niet heeft opgehouden, om te wedden op hetgeen waarvan men het tegendeel wenscht. In het Dagboek van Pieter de Graeff (waaruit ik vroegerGa naar voetnoot2) meer heb meegedeeld) vond ik daarvan verschillende voorbeeldenGa naar voetnoot3): ik zal er slechts één aanhalen: ‘Monfrère Deutz gegeven 3 ducatons, op conditie: byaldien mijn huysvrouw nu in de eerste met Godt aenstaende kraem komt te leggen en te baren een jonge soon, 6 ducatons weerom sal geven, doch byaldien een dochter is, de 3 ducatons behouden’. Vreemder zijn de weddingschappen, waarvan ons Constantyn Huygens de zoon, in zijn Journaal, een paar proeven heeft bewaard. Op den 26 Juli 1678 toekent hij aanGa naar voetnoot4): ‘Boreel me dit qu'à Amsterdam, ou ceux du Magistrat se picquoyent d'estre tousjours reguliers dans leurs actions, on avoit trouvé à ce que Mr. Van Beuningen [de zonderlinge staatsman] avoit achepté des fonds pour bastir, à condition de les payer prestre, mort, ou marié, et les avoit revendu pour de l'argent comptant’. Van Beuningen had geen plan om priester te worden, ook niet, op dien tijd, om te trouwen: de bouwgrond zou dus naar zijn berekening eerst bij zijn dood betaald worden, hij verkocht hem weer à contant, en won zoodoende de rente voor zoolang hij leefde. Dat vond men te Amsterdam niet fair. Maar juist dat Boreel dit laatste er bijvoegde toont, dat die manier van doen niet zoo ongewoon was. Elders, vijftien jaren later, teekent dan ook Huygens een tweede voorbeeld aanGa naar voetnoot5): ‘Van Loon verkocht een peerd, daar hy 90 pistolen voor had konnen krijgen, aen Blonte Benting, sone van den drost van Zallandt, voor 120 guynes, te betalen mort, avancé ou marié’. Bentinck had al blijkbaar even weinig plan om te trouwen als Van Beuningen, en even weinig hoop op bevordering als deze gedachte om priester te worden. (Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1890/1, blz. 119 vlg.) |
|