Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
Drente opgeroepen ter groote vergaderingGa naar voetnoot1)?
| |
[pagina 140]
| |
minste geloof. Zij is dan ook ongelooflijk. Hoe zou de oude ervaren Musch, die wist al wat er over dat recht van Drente was voorgevallen, bij abuis aan die provincie een oproepingsbrief hebben kunnen laten schrijven, of, zoo een klerk eigendunkelijk de ook in hem bijna ondenkbare fout had begaan, zulk een brief geteekend en aan den president ter onderteekening voorgelegd kunnen hebben? Opzettelijk, met een of andere bedoeling, moest die naderhand gewraakte en voor een vergissing uitgemaakte beschrijvingsbrief aan Drente gezonden zijn. Zoo schijnt Wagenaar te meenen, en te kennen te geven, en zoo meenden ook anderen na hem, met name Thorbecke. Ik heb het voorrecht gehad dien schranderen doch niet altijd wel onderrichten historicus, toen hij nog hoogleeraar aan de Leidsche universiteit was, over de staats- en rechtsgeschiedenis van het vaderland te hooren, en ik herinner mij nog levendig, en vind ten overvloede in mijn aanteekeningen geschreven, welke verklaring hij aan de door Wagenaar geboekte feiten placht te geven. Toen de beschrijvingsbrieven verzonden zouden worden, zoo legde hij ons de zaak uit, waren de heeren van Holland ijverig in de weer om een anti-stadhouderlijke meerderheid in de Staten-Generaal te vormen, en, vertrouwende dat Drente, indien het door hun toedoen mede beschreven werd en zijn lang beoogd doel mocht bereiken, genegen zou worden bevonden om hun politiek in de Groote Vergadering te steunen, hadden zij langs slinkschen en bedekt gebleven weg gedaan gekregen, dat de bewuste vergissing begaan werd. Maar nog vóór dat de Groote Vergadering bijeenkwam, den 5den December, had Drente die verwachting al beschaamd en zich door de Staten van Friesland en de Staten van Groningen laten o verhalen om Willem Frederik ook tot zijn zijn stadhouder aan te stellenGa naar voetnoot1). Door dezen, uit een politiek oogpunt onvergeeflijke misslag maakten het zich de heeren van Holland van machtige beschermers tot vijanden, en, gelijk weldra bleek, tot overmachtige vijanden, want, hoewel thans de provinciën van Groningen en Friesland zijn aanspraak ondersteundenGa naar voetnoot2), wees de meerderheid, met Holland aan het hoofd, die beslist af en verklaarde de beschrijving voor niet meer dan een toevallige vergissing. Zoo opgevat Iaat zich de toedracht best begrijpen, en het gezag, waarmede Thorbecke sprak, was waarlijk niet noodig om | |
[pagina 141]
| |
ons, zijn hoorders, van de juistheid van deze zijn verklaring te overtuigen. Jaren lang heb ik op mijn beurt voor mijn toehoorders deze voorstelling van het gebeurde herhaald. Er was wel een klein bezwaar tegen, doch dat zag ik over het hoofd. Bij Wagenaar en in de resolutie der Staten-Generaal, waarop hij zich beriep, stond namelijk dat de Drentsche afgevaardigden zich aanmeldden met brieven van den 6den November, en nu was het zeker dat er op dien dag nog aan geen Groote Vergadering gedacht werd: eerst den 12den der maand deed Holland het voorstel om er een te beleggen, en de oproepingsbrieven aan de provinciën zijn eerst van den 25sten gedateerd. In den opgegeven datum van dien van Drente moest dus een fout schuilen. Maar niets gewoner dan zulke fouten; voor 6 las ik eenvoudig 26, en ik gaf mij de moeite niet om naar den brief in het archief te Assen om te zienGa naar voetnoot1). Maar nu wordt mij door Lijndrajer, in zijn proefschrift, hetgeen ik verzuimd had te zoeken ongevraagd voorgelegd. Hij druktGa naar voetnoot2) den brief in extenso af, met de onderteekening van president en griffier der Staten-Generaal en met de dagteekening: ‘in den Haeghe 6 November 1650, des nachts omtrent de elfde | |
[pagina 142]
| |
uyre’. Hier is natuurlijk aan geen schrijffout te denken; de brief is van den 6den - en kan bijgevolg onmogelijk een oproeping behelzen tot de Groote Vergadering. Toch laat Lijndrajer op den brief onmiddellijk volgen: ‘Bij dezen brief werden de Staten van Drente dus opgeroepen ter zoogenaamde Groote Vergadering’. Wel een bewijs hoe moeilijk ook een helder verstand zich losmaakt van een ingewortelde dwaling. Tot verschooning van den geachten auteur wil ik anderen aanhalen, die even als hij hebben misverstaan, Wagenaar en de velen die dezen blindelings volgen zal ik slechts ter loops vermelden, maar een tijdgenoot van het gebeurde, niemand minder dan Aitzema, schrijftGa naar voetnoot1) onnadenkend aldus: ‘Men was verwondert te sien, dat oock een aenschryvinghe van weghen haer Ho. Mo., gedateert den sesten November, geteeckent by den Heer toen Presiderende ende by den Griffier, was ghedaen aen die van Drenthe, waerby deselve alsoowel genoodight wierden om op de groote Vergadering te komen ende haer advysen in te brengen als de seven andere Provinciën’. De waarheid is - en men behoeft den brief slechts in te zien om er zeker van te worden - dat de heeren van Drente niet beschreven zijn ter Groote Vergadering, maar ter gewone vergadering van de Staten-Generaal; hun werd namelijk verzocht, wegens het onverwacht overlijden van zijn Prinselijke Hoogheid, ‘haer te willen prepareren tot het nemen ende formeeren van sodaniche provinciale advysen als syl. in sodanige hoochwichtige conjuncture van tijt ende saecke oordelen sullen te behoren, ende alhier (d.i. in de gewone vergaderzaal der Staten-Generaal) ten spoedigste ter vergaederinge te doen inbrengen ende daervan openinge te laeten doen, in saecken de Generaliteyt concernerende’. Op het eerste hooren schijnt dit verschil tusschen de gangbare en de thans als waar erkende toedracht weinig af te doen op de hoofdzaak. Immers het blijft even onverklaarbaar dat Drente na 's Prinsen dood tot de gewone, als dat het tot de Groote Vergadering der Staten-Generaal werd opgeroepen. Maar bij nauwkeuriger inzien is het onderscheid inderdaad aanmerkelijk, en blijkt thans de vergissing, ten opzichte van Drente ter griffie begaan, alleszins vergeeflijk en haast natuurlijk te wezen. Den eigen avond, waarin om elf uur de brief aan Drente geschreven werd, was om negen uur de Prins gestorven. In allerijl kwamen de Staten-Generaal bijeen om de eerste hoog noodige | |
[pagina 143]
| |
maatregelen te nemen. Zij besloten o.a., ‘dat notificatie gedaen sal worden van den voornoemden dootlycken afganck aen de respective Provinciën, ende daerneffens vrientlijck versocht dat deselve haer willen prepareren tottet nemen ende formeren van soodanige provinciale advysen, als haer Ed. Mo. in soo hoochwichtige conjuncture van tijdt ende saecken oordeelen sullen te behoor en ende alhier ter Vergaderinge ten spoedichste doen inbrengen ende daervan openinge te laeten doen, in saecken de Generaliteyt concernerende. Item sal notificatie gedaan worden van den voorsz. dootlycken afganck aen de respective collegiën ter Admiraliteyt. Item aen de Heeren Ambassadeurs.... Item [aan een aantal aanzienlijke personen]. Item aen de Steden van [Staats-] Brabant ende Vlaenderen’ enz. Van Drente werd niet in het bijzonder gewag gemaakt Het sprak van zelf, dat het onder ‘de respective Provinciën’ begrepen was, aan wie brieven van notificatie moesten geschreven worden. Er waren dus niet zeven maar acht zulke brieven op de griffie gereed te maken, evenwel met dien verstande dat in den achtsten, voor Drente bestemd, moest uitgelaten worden hetgeen slechts voor de stemhebbende ter Generaliteit te pas kwam, het verzoek om zoo spoedig mogelijk haar adviezen over de aangelegenheden der Unie ter vergadering in te brengen. Dit onderscheid nu is in de overijling, waarmee gehandeld moest worden, door de klerken ter griffie uit het oog verloren; voor Drente is een brief gereed gemaakt, volkomen gelijk aan die voor de zeven andere gewesten, en griffier en president hebben in gelijke overhaasting al de brieven onderteekend, zonder ze vooraf te lezenGa naar voetnoot1). Zoo is het gebeurd, dat Drente in een en denzelfden brief notificatie van het overlijden van Zijn Hoogheid en oproeping ter Staten-Generaal ontving. In zulk een schrijven, dat blijkbaar bij abuis verzonden was geworden, een grond te zien om een aanspraak op te bouwen, zou meer dan onredelijk, zou ongerijmd zijn geweest. Die van Drente hebben dit ook zeker niet gedaan; zij hebben uit den brief alleen aanleiding genomen om de quaestie nog eens te berde te brengen en met betere redenen, in een gedrukte memorie, nog | |
[pagina 144]
| |
eens te bepleiten. Van hun kant hadden Holland en de andere gewesten geen ongelijk met de reeds meermalen afgewezen aanspraak thans eenvoudig, zonder reden geven, ter zijde te schuiven. Aan een boos opzet in dezen, dat dan in de enkele uren, die tusschen den dood des Prinsen en het schrijven van den brief verloopen zijn, gepleegd had moeten worden, valt stellig niet te denken. De vergissing werd al spoedig te niet gedaan door het niet zenden van een beschrijvingsbrief voor de Groote Vergadering, waartoe weldra besloten werd, aan DrenteGa naar voetnoot1). Toch meldden zich de afgevaardigden dier provincie bij de vergadering, toen zij bijeen was gekomen, aan, met verzoek om er zitting in te mogen nemen, natuurlijk op grond dat, als zij geroepen waren om hun advies over de zaken de Generaliteit concerneerende in te brengen, zij dit thans te doen hadden in de vergadering die, in plaats der gewone, daartoe voor deze gelegenheid opzettelijk belegd was. En omdat deze gevolgtrekking inderdaad niet te weerleggen was, hebben de overige provinciën ook geen exceptie daartegen opgeworpen, en onmiddellijk de hoofdzaak, de vergissing waardoor ten onrechte was opgeroepen, als reden om niet toe te laten overwogen en afdoende gekeurd. Zoo is het gekomen dat Aitzema en andere tijdgenooten van den beschrijvingsbrief gewagen als een oproeping tot de Groote Vergadering inhoudende, en door deze onnauwkeurigheid ons lateien misleid en tot ongegronden argwaan gebracht hebben. (Handelingen en Mededeelingen der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, 1893/4, blz. 95 vlg.) |
|