Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 136]
| |
De sleutels van de Sont.
| |
[pagina 137]
| |
en Karel X niet samen zijn geweest, kunnen zij het hun toegedichte gesprek niet hebben gevoerd. ‘Unus Valckenierius igitur (zoo besluit Van der Heim) melius narravisse videtur, Beuningium aliquando Daniae Regi, dubitationibus Ordinum irato, illa respondisse’. De historieschrijver Valckenier, naar wien wij dus verwezen worden, zegt ter aangehaalde plaatseGa naar voetnoot1) het volgende. In 1672 stookten de Franschen Denemarken tegen ons op, onder andere zeggende, ‘dat de Hollanders verscheyde malen hadden ondernomen een regul op den Tol in de Sont te zetten en die gelijck als aen haer selfs te verpachten; en wanneer de Denen daerover hadden gedoleert en sich laten verluyden dat sy de Sont wilden sluiten, dat de Hollanders niet geschroomt hadden tegens hunnen koning te seggen: dat sy de sleutels van de Sont (meenende hare oorlogschepen) hadden leggen voor de Palen van Amsterdam’. Men ziet, Valckenier zegt niet, wat Van der Heim bij hem meende gelezen te hebben, dat het Van Beuningen was, die dit fiere antwoord had gegeven. Evenmin dat het gegeven zou zijn, toen de koning van Denemarken toornig was wegens het dralen der Staten om hem tegen de Zweden bij te staan. Integendeel, hij brengt de bedreiging in verband met de quaestie van de tolrechten en het verpachten daarvan aan de Hollanders, dat is tot de gebeurtenissen van het jaar 1645; en zoo hij dit te recht doet, is het niet mogelijk dat aan Van Beuningen de eer zou komen van zoo stout en zoo gepast tevens voor de macht van Holland gesproken te hebben. Alle twijfel wordt weggenomen door een blauwboekje, tijdens onzen ongelukkigen eersten oorlog met Engeland, in 1653, uitgegeven onder den titel Ontdeckinge van den Nederlandschen Cancker, waarin wij het volgende lezen: ‘Waer is nu de Macht van Hollandt en Amsterdam? die voor desen haer beroemden, alsser vrese was van de Sont te sluyten: dat de sleutel t' Amsterdam was om die te openen’. Dat hier gedoeld wordt op het gebeurde in 1644 en 1645 is onmiskenbaar. Derhalve is het ook buiten twijfel dat niet Van Beuningen, maar een ander, even fier als hij, en wel niet rechtstreeks tegen den koning van Denemarken, maar veeleer tot bemoediging zijner landgenooten, de | |
[pagina 138]
| |
beroemde woorden gesproken heeft. - Die ze het eerst aan Van Beuningen heeft toegekend, heeft wel tegen de waarheid maar niet tegen de waarschijnlijkheid gezondigd; want in niemands mond zouden zij beter hebben gepast dan in den zijnen. (Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, Nieuwe Reeks, dl. VI blz. 214 vlg.) |
|