Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |
Over de houding van Engeland voor en na den zeeslag bij DuinsGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 130]
| |
het in dit geval onmogelijk, dat zij evenwel door Tromp derwaarts gejaagd is? Mij dunkt, men kan zeer goed gedwongen worden de wijk te nemen naar de haven, die men anders toch uit eigen beweging zou zijn binnen geloopen. En dat de Spaansche vloot inderdaad, na de schermutselingen van 16 en 17 September, niet in staat was langer zee te houden en de aangroeiende scheepsmacht van Tromp het hoofd te bieden, is aan geen redelijken twijfel onderhevig. Niet alleen zegt de Raad van State dit in een staatsstuk aan de Staten-Generaal, Tromp zelf, in zijn officiëel bericht van 19 September verklaart: ‘De vijand, zeer reddeloos zijnde, heeft hem begeven naar Duins’Ga naar voetnoot1). Geen uitlegging kan aan deze duidelijke woorden hun bewijskracht ontnemen. Het doet niets ter zake, dat ook Tromp te zelfder tijd, door gebrek aan kruit en lood, naar Calais moest afdeinzen. De vijand was immers toch reeds reddeloos en in aftocht? Is de andere stelling beter gegrond? Wasde armade bepaaldelijk naar Duins bestemd, en werd zij daar door de Engelschen gewacht? De bescheiden, waarop de geachte auteur zich beroept, bewijzen deze stelling slechts ten halve. Het is waar, de depêche van D'Estrades leert ons, dat de Spanjaarden werkelijk van plan waren te handelen zoo als zij gehandeld hebben, en naar Duins te wijken, indien zij door de Hollanders werden aangetast. Men wist dit aan het hof van Brussel, eer nog de vloot uit Coruna was uitgezeild. En niets was natuurlijker. De vloot was alleen bestemd om een aanzienlijke krijgsmacht naar Vlaanderen over te voeren, niet om een zeeslag te wagen. Zoodra zij de troepen aan land had gezet, moest zij naar Spanje terugkeeren. Werd zij aangetast en verhinderd onmiddellijk naar huis te keeren, dan moest zij zich bergen binnen de eenige haven, die schepen van zooveel diepgang bergen kon, binnen Duins. Maar daaruit volgt geenszins, dat de Engelsche regeering de Spaansche vloot in haar haven verwachtte. Wel rekende de koning van Spanje op de bescherming van Karel I, die zijn hulp tegen de Schotsche rebellen gedurig inriep; maar dat er een stellige afspraak tusschen de beide hoven bestaan heeft, wordt door niets bewezen. En het is om allerlei redenen ook hoogst onwaarschijnlijk. Niet de minste toebereidselen waren er in Engeland gemaakt om zulk een vloot te ontvangen en des noods tegen den aanval der Hollanders te beschermen. | |
[pagina 131]
| |
Zoolang de armade te Duins op de reede ligt, zien wij de regeering van Karel in blijkbare verlegenheid en onzekerheid wat te doen, En voor en na den slag blijft de Engelsche politiek tusschen Frankrijk en de Republiek aan de eene zijde en Spanje aan de andere weifelen en dobberen - geheel anders dan het geval zou geweest zijn indien een stellige afspraak de Engelsche regeering aan de Spaansche verbonden had gehouden. Om de verhouding tusschen de hoven van Westminster en Madrid te leeren kennen, moeten wij nog andere bescheiden raadplegen dan de depêches van D'Estrades en Van Aerssen. Wij moeten afluisteren wat de Engelsche regeering aan haar gezant bij het Spaansche hof bericht. Uit de correspondentie tusschen dezen, tusschen den secretaris van staat Windebank en den ambassadeur sir Arthur Hopton, vernemen wij met zekerheid de toedracht van zaken. Ising heeft misschien niet geweten, dat deze voor zijn betoog zoo gewichtige briefwisseling in de Clarendon-papers staat afgedrukt. Het boek is hier te lande weinig bekend, en daarom zal het niet overbodig wezen het voornaamste er uit hier over te nemen. Den 29 September (Eng. stijl), terwijl de Spaansche vloot binnen Duins ligt, schrijft Windebank het volgendeGa naar voetnoot1): ‘Your Lordships despatch of the of September gives account of a message delivered to you by the secretary of the council of war in the King's name, that he was resolved to put his great fleet to sea for the transportation of his forces to Dunkirk, with intention to chastise the insolencies of the French and Hollanders; and thereupon desired his Majesty to afford the fleet a good passage in his seas, and accomodations in his harbours, with supplies of the necessary commodities, if it should happen to put into any of them. These letters though they came in extraordinary diligence, yet they arrived not until the fleet had been here in the Downs some days. Now that so great a force of near 70 vessels should put into any of his Majesty's ports, with such numbers of men of war, without his Majesty's leave at all, or so much as his knowledge until they were actually in the ports, besides the neglect and disrespect, is beyond the articles of the peace, and gives occasion enough of jealousy, and would no question be taken highly by them, had his Majesty done the like within their dominions, I am sure it has cast his Majesty into some difficulties and jealousies with the French and Hollanders, and what preju- | |
[pagina 132]
| |
dice it may bring upon his treaties with them, is much to be apprehended, It is very true that Don Alonso’ [de Cardenas, appointed ambassador resident in England] ‘gave some intimation, while his Majesty was in the North, that some vessels were preparing in Spain for the transportation of forces into Flanders, and desired his Majesty would not take apprehension at it, but that they might have a friendly reception and treatment in his ports, as occasion should be presented. But he spoke not of so great a number nor such a strength; and it was to be presumed he had meant no other than those English merchants ships that first transported the 14 or 1500 soldiers, and were intercepted and visited by the Hollanders. There was likewise a letter of the King of Spain lately sent by Don Alonso to his Majesty, wherein notice was given of the fleet, and his Majesty was desired to give order that it might be fairly used, if it should come into any of his ports. But this was a provisional letter of an ancient date, which Don Alonso had lying by him, merely in case of necessity, and not delivered to his Masjesty until 3 or 4 days after the arrival of the fleet in the Downs. When the fleet was come in, notwithstanding they were in distress, having been shrewdly torn and beaten by only 17 of the Holland ships in their first encounter (a shameful thing, considering the number of the Spanish vessels and their vastness, and their ostentation before to chastise both the French, and the Hollanders), they refused to de the usual duties by striking to the King's ships, which belong to them; insomuch as Sir John Pennington, our Vice-admiral, was enforced to threaten to shoot them, if they did it not; and then, after some dispute and much unwillingness, it was yielded to. After the first encounter with the Hollanders, the Holland ships (of which two were sunk) falling off, the Spaniards, by their own acknowledgment, had the passage of the seas free, and might as well have held on their way to Dunkirk as come hither. Which makes it probable their coming hither was not without design to put us in jealousy with France and Holland. And yet why they, who have given so little satisfaction to his Majesty in the business of the Palatinate, would put themselves into his mercy, I understand not. It is observed, their ground tackle for cabals and anchors is very poor and weak, and no way able to resist winter storms in these seas, so that they can not continue long where they are; and the Holland army increaseth daily, and are already near 80 sail. Besides, it | |
[pagina 133]
| |
is wondered they would send vessels of such immense greatness as their galleons upon this service, which was for the landing of their men in Flanders, their vastness and unwieldiness being such as they could not enter into any harbour, nor come near those shores without hazard’Ga naar voetnoot1). Hierdoor, dunkt mij, wordt al wat ik beweerd heb ten volle bewezen. De Engelschen waren niet voorbereid op de komst der armade binnen Duins, of althans zij konden zich zonder al te blijkbaar veinzen zoo houden. De Spaansche regeering had, met haar gewone lichtvaardigheid, een vloot van diepgaande schepen, die in geen der Nederlandsche havens kon binnenvallen, naar de Noordzee gezonden, in de ijdele hoop, dat zij des noods wel door de Engelsche regeering ontvangen en beveiligd worden zou. En zoo onvolkomen was die vloot toegerust, zoo slecht bezeild, zoo weinig geschikt voor het vaarwater, waarop zij zich bewegen moest, dat een Hollandsch eskader haar na een paar dagen schermutselen uit de zee jaagde. In een opzicht evenwel had de Spaansche regeering, naar mijn oordeel, juist gezien. Engeland was in staat de reddeloos geschoten armade te beschermen zoo het wilde. Het had slechts onbewimpeld uit te spreken dat het een aanval der Hollanders binnen Duins voor een oorlogsverklaring zou opnemen. Zulk een waarschuwing zou de Staten zeker hebben afgeschrikt. Zij hebben lang genoeg geaarzeld, of zij het zouden wagen den vijand op de Engelsche reede aan te tasten en zich zoo doende aan de wraak van Karel bloot te stellen, en alleen in de onderstelling, dat de koning niet verder dan tot dreigen zou komen, zijn zij daartoe eindelijk besloten. Vastberadenheid van de zijde der Engelschen zou de Staten angstvallig hebben gemaakt. Maar de Engelschen toonden zich niet vastberaden, en gaven door hun weifelen den Hollanders moed. Was het enkel verlegenheid die Karel zoo verkeerd deed handelen? Geenszins. Het was vooral baatzucht. De depêches van Windebank laten daaromtrent geen twijfel. Toen de Spaansche gezant niet ophield de Engelsche gastvrijheid ten behoeve der | |
[pagina 134]
| |
armade in to roepen, verklaarde zich eindelijk Karel bereid om zijn bescherming te verleenen of liever te verkoopen voor 150.000 pond sterling, waarvan 50.000 aanstonds betaald moest worden. ‘It must be money that must carry the business’, schreef Windebank aan Hopton. De ambassadeur was verontwaardigd, doch wat zou hij doen? hij schreef de kwade tijding naar Madrid en naar Brussel: en de kardinaal-infant trachtte waarlijk de 50,000 pond van de Antwerpsche geldschieters op te nemen. Maar eer het geld bijeen was, was de gelegenheid voorbij gegaan: Tromp had door zijn overwinning aan dien schandelijken handel een eind gemaakt. Zoo verachtelijk gedroeg zich ook ten opzichte van andere mogendheden de koning-martelaar, die, indien hij zijn natuurlijken dood had mogen sterven, niet hooger geacht zou worden dan zijn heide zonen. En nog hebben wij zijn karakterloosheid slechts ten halve gepeild. Terwijl hij aan de Spanjaards zijn bescherming te koop veilde, liet hij de koningin met den Franschen gezant over den prijs handelen, waarvoor hij aan de Hollanders vrije hand tegen de Spaansche armade geven wilde. De depêches van Bellièvre bevatten daaromtrent belangrijke bijzonderheden: zij zijn wel niet in druk gegeven, maar wij kennen ze in uittreksel uit de Engelsche geschiedenis van RankeGa naar voetnoot1). ‘La reine me dit (zoo schrijft de gezant den 9den October), que le Roi feroit tout ce que nous et les Hollandois pourrions souhaiter en leur faveur contre la flotte d'Espagne, sans neanmoins se declarer ennemi, en sorte toutefois que les Hollandois auroient lieu d'entreprendre et de faire tout ce que bon leur sembleroit: qu'il vondroit aussi que je lui proposasse en recompense de mettre Mr. le prince Palatin à la teste de l'armée, que commandoit feu le duc de Weimar’. Dus alleen ter liefde van zijn neef, den jongen keurvorst van de Paltz, wilde de koning nalaten, wat hij anders om 150,000 ponden genegen was te doen. De eer van Engeland kwam daarbij nauwelijks in aanmerking. De verplichting jegens Spanje en jegens Frankrijk en de Republiek evenmin. Het eergevoel begon eerst te spreken, toen het kanon van Tromp het bieden en loven tot zwijgen had gebracht. En wij zijn geneigd te gelooven, dat het nog minder gekwetst zelfgevoel dan spijt over het mislukken der speculatie was, die Karel den overmoed der Hollanders zoo euvel deed opnemen. Gelukkig voor de Republiek, dat zijn eigen belang | |
[pagina 135]
| |
hem verbood het vergrijp te wreken, zoools hij het anders naar hartelust zou hebben gedaan. Tegenover zijn onderdanen, die hij even trouwloos behandelde als de vreemde mogendheden, moest hij eerlang steun zoeken bij de Republiek en in het bijzonder bij den prins van Oranje, die meer dan iemand anders de Staten tot het aantasten der armade gedreven hadGa naar voetnoot1). (Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, Nieuwe Reeks, dl. IV, blz. 206 vlg.) |
|