Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
De aanstelling van Marnix tot bijbelvertaler.
| |
[pagina 74]
| |
stig andere beginselen dan de zijne, den staat besturen, dien hij had helpen stichten, maar de ondank, die hem na den dood van zijn beschermer en vriend ten deel was gevallen, had plaats gemaakt voor welwillendheid en belooningGa naar voetnoot1). De ruime bezoldiging, die hij als bijbelvertaler, als geleerde, genoot, was inderdaad de vergelding der diensten, die hij als staatsman den lande bewezen had. En in de eerste plaats had hij aan Oldenbarnevelt, zonder wien toen niets geschiedde, de gelukkige verandering in zijn lot te danken. Aan Oldenbarnevelt, die nog veel gewichtiger en langduriger diensten aan den staat bewijzen, en met nog veel gruwelijker ondank bejegend worden zou. Zijn handelwijs ten opzichte van Marnix doet den eerbied voor hem, die toeneemt naarmate men den man beter kennen leert, ook nu weer stijgen. Maar hoe verzekerd ik was, dat het zich met de aanstelling van Marnix had toegedragen zooals Oldenbarnevelt getuigde, ik hield mij met die bloote verklaring niet tevreden, en ging op het Rijksarchief onderzoek doen naar de bijzonderheden. Al spoedig vond ik in de ongedrukte registers de resolutiën van de Staten-Generaal, die op de zaak betrekking hebben; en in de verzameling van de ingekomen stukken had ik het geluk nog eenige onuitgegeven brieven van Mamix (echter slechts in slordige en hier en daar onjuiste afschriften) aan te treffen. Daaruit bleek mij, dat de Staten reeds gedurende eenige jaren de hulp van Marnix bij het ontcijferen van onderschepte brieven plachten in te roepenGa naar voetnoot2). En hij, wiens scherpzinnigheid juist in die kunst uitblonk, had steeds den sleutel weten te vinden. Zoo had hij o.a. de brieven van Philips II aan don Guillaume de St Clement, van 14 October 1593Ga naar voetnoot3), ontcijferd en vertaald. De Staten bedienden zich er van om Hartius, die over vrede kwam onderhandelen, van de kwade trouw zijner regeering te overtuigen. Maar Hartius trok de juistheid der ontcijfering in twijfel en verzocht inzage van het oorspronkelijke stuk, om dat met de geleverde overzetting te kunnen vergelijken. De Staten waren bereid aan zijn verzoek te voldoen. In het register van hun Resolutiën lezen wij, op den 28sten Juli 1594: ‘Geresolveert te schrijven aen den Heere van St. Aldegonde, ende van hem te | |
[pagina 75]
| |
begeeren dat by terstonds oversende de voorsz. originele brieven met het origineel decifrement, ofte, soo verre by deselve niet en sonde hebben, aenwysinge te doen waer die te vinden zouden zijn. Sijnde voerts de Griffier geauthoriseert het voerzs. decifrement ontfangen hebbende om tzelve den voers. Hartio over te senden’. Die aanschrijving leidde tot de onderhandeling, waaruit de aanstelling tot bezoldigd bijbelvertaler voortvloeide. Marnix haastte zich den brief der Staten te beantwoorden. Hij schreef hun als volgt:
‘Edele Erentfeste, Eerbare, Wijse en seer voorsienige Heeren, mijn Heeren de Generale Staten der Geunieerde Provincien.
Ick hebbe desen morgenstond Uwe EE. schryven in dato den 28 July ontfangen, en haere meyninge en bevel zeer wel verstaen, welkersvolgende ick niet en hebbe willen nalaeten van stonden aen de Spaansche translatie der cyferbrieven daerinne vermeldet te doen afschryven, en aen UE. met denselven boode over te senden, die sy hierby zullen vinden. Aengaende de originaele, alsoo ick nimmermeer de originaele by my en houde, maar sende se altijd wederom aen degene daer ik se van ontfangen hebbe, en dat ick deselve van mijn Gen. Heere mijn Heere den Grave Maurits, Grave van Nassau, hadde bekomen, mitsgaders syne brieven, in dewelcke hy bekende, dat ick my poogen sonde deselve te ontcyferen, soo hebbe ick ook deselve, nadat sy door Godes genade ontcyfert waren, van stonden aen wederomme aen sijn Excell. gesonden, mitsgaders de afcyferinge in 't Spaensch en in 't Fransch, en eene korte vermaninge ofte aenwysinge der voornamelijckste poincten, die daerinne waerdig waren te vermerken. Het sal dan Uw EE. gelieven deselve originaelen by syne Excell. te voorderen, ofte andersints daerinne te doen alsoo sy in haeren wysen raed zullen bevinden te behooren. Hierentusschen, alsoo het nu te propooste komt, soo en kan ick niet naelaeten Uw EE. in alle behoorlycke reverentie te kennen te geven en te representeeren, in welcken haet en werckelyken periculen ick my telkens stelle met desen dienst van het ontcyferen der vyanden afgeworpene brieven, dewyle het hun geensints en kan onbekent weesen, wie degene sy, die ze telkens ontcyfert en soo menigmael en over soo langen tijd altijd ontcyfert heeft, tot grooten haren nadeelen en werckelyke verhindernisse van alle haere voornemen en aenslagen, alsoo het eenen ygelycken genoeg | |
[pagina 76]
| |
kennelijck is. Want opdat ick verswyge ontallycke andere reysen, als haere aenslagen daardoor ondecket zijn geweest, welke al te lang ja schier onmogelijck waren te verhaelen, soo is het immers notoir en openbaer, dat door het middel van deze myne ontcyfering van de brieven van den Koning van Spagne en van Rodas eerst int jaer 1576 de Pacificatie van Ghent gevolget en getroffen is geweest, doe de saeken van de Geunieerde Provincien soo soberlijck stonden als eenen ygelycken bekent is, ende daerna, mijns onthoudens in het jaer 1577, item uit derselver oorsaeke door de ontcyferinge van Don Jans en des secretaris Escovedos brieven, die aen den Koning van Spagne gesonden waeren, gevolgensGa naar voetnoot1) de verklaeringe der Staten van de andere syde met deGa naar voetnoot2) teegens Don Jan, overmits de voors. Staten uyt de advertentien, die sy uyt deselve brieven bekwaamen, mits sijnde de continueele instantie die ick doe ter tijd uyt den naeme van de voors. Geunieerde ProvincienGa naar voetnoot3), eerst aen alle de Heeren des lands in de plaetse La Folie genoemd, daer sy op mijn believen zig vergaderden, en daernae aen de vergaederinge van de Generaele Staten met groot pericul mynes persoon seer lange tijd was doende, werden veroorsaekt in haere voors. vergaderinge tot Brussel den crijg uyt te kondigen en te verklaren tgeenGa naar voetnoot4) den voors. Don Jan met de Geunieerde Provincien van herwaerdsover, denwelken krijg Don Jan poogde ende gemunt hadde te doen verklaeren met de Staten van dier syde teegen die van Holland en Zeeland en andere Geunieerde Provincien. Ende hoewel hy Don Jan doe ter tijd genoeg te kennen gafGa naar voetnoot5), hoe notelijks het hem verdroot, dat alzulcke secreete int licht gekomen waren, ende sijn allesints verseeckerde aenslagen geheelijck gebroken en ommekeert, waerover hy genoeg openbaerde wat eenen alsulcken persoone, die sulcke brieven ontcyfert ende int licht gebracht hadde, van synent en van sKonings van Spagne wegen te verwachten stond, dewyle hy in alle handelingen met de voors. Staten, welcke seer langen tijd over en weder waren durende, altijd voor eene van de eerste en principaelste articulen was eyschende, dat men mynen persoon in syne handen soude leeveren. Ende dat oock daerop alle de Generale Staten, tot | |
[pagina 77]
| |
Brussel vergadert wesende, my dickmael ende openbaerlijck getuygenis gaven, ende inzonderheid die van Holland ende Zeeland mitsgaders de andere Geunieerde Provincien, tot myne wederkomste van Brussel my hoogelyck bedanckende, duydelijck verklaerden dat ick hun daeraen eenen sonderlinge ende uytnemende groote werckelycke dienst gedaen hadde, die sy niet en souden laeten met alle middelen ten mynen contentemente dankbaerlijck aen my te erkennenGa naar voetnoot1). Dat oock mijn Gen. Heer den Prince van Oranje hoogloff. gedachtenis my daervoor menigvuldige groote beloftenissen van recompense van weegen de voors. Staten was doende. Soo geve ick nochtans Uwe E.E. in alle billijkheid ende in derselver hooge wijsheid ende verstandig oordeel te bedenken ende te richten, of ick in desen deele, alsoock in alle andere myne voorgaende menigvuldige sware getrouwe diensten van den jaere 1566 continuelijck aen den Lande tot voorderinge van de Religie en onse Nederlandsche vryheid met werckelycke en vele periculen mynes levens, ende groot verlies van vrienden, broederen ende goederen, ende alle andere gemak dickmael gedaen, na verdienste en na voors. beloftenissen onthaelt ende getracteert ben geweest, ofte nu tegenwoordiglijck noch onthaelt ende getracteert worde, gelijck als veele andere worden, die UU. EE. soodanige ofte andere veel mindere diensten gedaen hebben. Gemerckt insonderheid dat, ofschoon allerley veranderinge mogte mettertijd den Lande overkomen, gelijck alle menschelycke saeken veranderingen onderworpen sijn, soo en kan ick doch nimmermeer hopen, dat degene, wiens secreete en innerlyeke haet (by maniere van spreken) ick alsoo dickmael int licht hebbe gebracht ende haer voornemen soo menigmael verhindert, haren vinnigen haet en doodvyandschap tegen my sullen laeten vallen, ja, al soude ick ergens in een kluyse ofte wildernisse buyten aller menschen wooningen my gaen onthouden, gelijck het genoeg uyt de lest gedane en in druck uitgegeve bekentenisse van Michiel de Renichon kan blycken, dewyle sy my, die ick my alhier in een dorp gantselijck stil houde, ende van alle publycke administratie afgesondert wesende, nergens anders mede en moeye dan met mijn particuliere huyshoudinge en met myne studien ende wat de conscientie ende het eeuwige leven aengaet, nochtans stellen in den Raed van degene die de principaele administratie van de regeeringe in | |
[pagina 78]
| |
handen hebben, poogende my oock moordadyglijck omme te brengen, alsoo sy lichtelijck souden kunnen doen als een persoone, die geheel privaet wesende ende ten platten lande wonende met gansch geen autoriteyt, geselschap of hanteeringe van lieden of menigte van vrienden versiert noch bewaert en is. Bidde daeromme ende versoecke in alle behoorlycke reverentie, dat UE. gelieve daerop een alsoodanig opsien ende reguard te nemen als zy na haere wijsheid ende gewonelycke bescheidentheid sullen bevinden te behooren, mits oock gedenckende alle myne voorgaende menigvuldige getrouwe ende lanckdurige diensten, die noch ter tijd veele persoon en van Uw EE. vergaderinge wel bekent mogen wesen, omme daerinne te voorsien ende te ordonneeren na recht ende billijkheid. Hetwelck ick te deser gelegenheid, dewyle het nu pas gaf, niet en hebbe willen nalaeten Uw EE. in alle eerbiedinge aen te dienen ende te representeeren, my in derselver goede gratie en gunstigheid dienstelijck gebiedende, ende Godt den Heere biddende dat hy derselver regeeringe ende persoonen met synen heyligen zegen en Goddelycke genade altijd wille voorspoedigen. Geschreven tot Westersouburg, den 1 Augustus 1594. Ph. Van MarnixGa naar voetnoot1).
Den 4den Augustus kwam deze brief bij de Staten ter tafel. Het verzoek, er in vervat, werd toen nog wel niet openlijk besproken, maar zeker billijk gekeurd. Men behoorde voor den man iets te doen. En het middel lag voor de hand. De geestelijkheid had reeds lang op het van staatswege verordenen eener nieuwe bijbelvertaling aangedrongen, en de Staten waren gezind aan haar verlangen te voldoenGa naar voetnoot2). Niemand die voor dit werk beter berekend was dan de in het Hollandsch en in het Hebreeuwsch evenzeer ervaren heer van St. Aldegonde. Indien men hem met de taak belastte en daarvoor een ruim salaris toelegde, dan kweet men zich van den dank, dien men hem verplicht was voor hetgeen hij gedaan had, zonder in openlijken strijd te geraken met vroegere besluiten en vroegere handelwijs te zijnen opzichte. Overwegingen van dezen aard leidden, naar het mij voorkomt, tot de volgende resolutie: ‘Lunae 15 Augustus. Is geresolveert, dat men alhier zal beschryven den Heere van | |
[pagina 79]
| |
St. Aldegonde, om metten selven te spreken op de oversettinge van den Bibel wte Hebreeuwsche in onse gemeene Duytsche sprake; daerinne d'Heeren Staten geresolveert sijn hem te gebruycken, ende derhalve synen persoon in pensioen te houden. Dies zal men verdacht sijn te bespreecken, dat hy mits tselve gehouden zal sijn hem in dienst van den Lande t'employeren int decifreren van de brieven, daer sulck sonde mogen voorvallen, ende andersinds daer de Lande sijn advis zoude behoeven.’ Den 25sten was reeds het antwoord van Marnix op den brief, die hem tengevolge dezer resolutie geschreven was, bij de Staten ontvangen. Hij luidde aldus:
‘Edele, erentfeste, weerde, eerbare, hooggeleerde, wijse ende zeer voorzienige Heeren, mijne goedgunstige Heeren.
Uwer EE. schryvens, van den 15 deser maend Augusti gedateert, is my deese morgenstond alhier te Souburg van UE. boode wel overgelevert, ende hebbe daeruyt UE. begeeren ende goede meyninge wel verstaen, na dewelcke ik my niet en soude hebben nagelaeten my op staende voet te richten, ten waere saecke, dat ick alhier in Zeeland noodwendiglijck noch te doen hebbe dese toekomende weke, om met mijn Heeren de Staten van Zeeland, die haer gedeputeerden daerover hebben verordineert, te treden in communicatie ende afhandelinge van de reparatie deser kercke ende eenige swaricheden die over langen tijd gehangen hebben. Maar alsoo ick my laet dencken genoeg te vermercken uyt UE. voors. schryven, dat myne komste aldaer niet soo seer haastig en is, dat het eenig nadeel soude kunnen veroorsaeken, ende veel tijds deselve uytstellen, dewyle UE. sulcks ter eerster gelegenheid beste namen, soo hebbe ick my verstout deselve te bidden, dat haer gelieve my int goede af te nemen, dat ick myne voors. reyse uytstelle tot aent eynde van de naevolgende weeke of het begin van de toekomende, daerna Uwe Ed. verseeckerende, dat my niet liever en is dan in desen deele als in alle andere, die in mijn vermogen staen, derselver bevelen naer te komen. Hiermede my in derselver goede gratie dienstelijck gebiedende ende den Almachtigen Godt van herte biddende dat hem gelieve UE. Ed. erentfeste, waerde, eerbare, hooggeleerde, wyse en seer voorsienige Heeren, in goede regeeringe genadiglyck te bewaren en te voorspoedigen. Gedaen in Westersouburg, den 19 van Augustus van den jaere 1594. Ph. van Marnix van St. Aldegonde’. [Ree. 25 Aug.] | |
[pagina 80]
| |
Den 15den September was Marnix overgekomen en verscheen hij in de vergadering der Staten-Generaal. Van de onderhandeling met hem gevoerd geven de volgende uittreksels uit het register der Resolutiën een kort verslag.
‘Jovis XV Septembris. Is op de beschryvinge van de Heeren Staten-Generael gecompareert de Heere van St. Aldegonde, ende hem aengeseyt, dewyle men raetzaem gevonden heeft den Bibel wten Hebreeuwschen text te doen translateren in onze Nederduitsche sprake, dat men hem daartoe als een persoon van Godt begaeft, wel hadde begeeren te verzoecken: waermede hy niet alleene de kercke Gods, maer de Lande mede zonderlinge dienst zoude doen. Hetwelcke den voorsz. comparant met eenige huesche excusen heeft aengenomen. Doch alsoo hy vant werck aen te veerden tytelijck moeste zijn verzekert, indien men hem voor den aenstaenden wynter wilde employeren, opdat hy op sijn particulier familie ordre stellen mochte, dewyle de gelegenheyt van debite te besoigneren hem requireerde tot Leyden te moeten wonen: Is by de Heeren Staten gerepliceert, dewijle des comparants gelegentheyt verheyste dat hy naer Zeeland moeste vertrecken, dat hem zoude gelieven mette eerste gelegentheyt hem wederomme herwaerts te transporteren; dat haere E. alsdan niet zullen laten eenige te deputeren, die met hem zullen treden in communicatie, om zoo op syne wooninge als tractement te handelen.
Mercurij XXI Septembris. Sijn gecommitteert d'Heeren Hermans ende Scherff om metten Heere van St. Aldegonde, alhier beschreven, te treden in communicatie up de translatie des Bibels, ende denzelven toe te seggen dat men hem daervoor van wegen de Generaliteyt sal geven ende doen betaelen by den Ontfanger Generael een jaerlicx tractement van vier en twintich hondert ponden van veertich grooten, van drie maenden ter drie maenden, daerenboven noch twee hondert gulden eens totte oncosten van sijn verhuysen ende drie hondert guldens jaerlix gedurende dese translatie alleenlijck tot huyshuere. Dies dat dezelve Heere van St. Aldegonde insgelix den Lande ten dienste zal staen in tgene men hem zal begeren te employeren binnen de limiten van zijn beroepGa naar voetnoot1). Ende | |
[pagina 81]
| |
wordt verstaen dat den voorscreven Heere van St. Aldegonde hem zoe nae zal hebben te houden by de ouwde translatie als eenichsins doenlijck. Ende dat die van Gelderlandt, Utrecht ende Vrieslandt zal vry staen een gequalificeert persoon elck apart ofte tzamen, tot heuren costen, totte examinatie van de voorsz. translatie te stellen, naer haerluyder gelieven. Midts dat sulcke persoon ofte persoonen met voirgaende advis van de kercke genomineert ende gestelt zullen worden.
Veneris XXI Octobris. Is geordonneert te schryven aen den Heere van St. Aldegonde, dat d'Heeren Staten gehoort hebbende, 't rapport van heurluyder gedeputeerden, met hem gehandelt hebbende, de voorgestelde conditiën hebben geaccepteert, ende dienvolgende in pension ende dienst van tLand aengenomen tot twee hondert ponden ter maent, boven huyshuere, die hem tot costen van tLandt zal worden besorcht, gedurende den tijt van de translatie des Bibels, tot drie hondert gulden tsiaers, ende daertoe noch driehondert gulden eens voor het transporteren van zyne mobilia ende costen van verhuysen, ten eynde hy hem hiernaer regulere ende d'Heeren Staten advertere tegen wat tijt hy te Leyden zal connen gecommen. Is geordonneert te schryven aen de Gecommitteerde Raden van de Staten van Hollandt ende dezelve te verzoecken, dat zy de voorscreven Heere van St. Aldegonde een bequaem huys binnen Leyden willen versorgen ende hueren tot drie hondert gulden jaerlix tot last van de Generaliteyt, welverstaende, zoo zy daervooren meer zouden moeten geven, dat tzelve zal commen tot last van de provintie van Hollant’. Hoe Marnix met deze beschikkingen tevreden was, leert de volgende brief. ‘Edele, Erentfeste, Weerde, Eersame, Wijse ende seer Voorsienige Heeren. Ick hebbe UEd. schryven onder date den 21 Octobris nu van stonden aen ontvangen ende den inhoud dessselfs wel verstaen, waerop ick onder behoorlycke eerbiedinge Uwer Ed. tot antwoorde te voegen niet en kan voorbygaen, als dat ik UEd. hoogelijck bedanckende ben, voor dat haer gelieft de aenbiedinge mynes diensten int goede te nemen, ende my daerop sulck tractement | |
[pagina 82]
| |
toe te leggen, daermede ick my wel tevreden houde; en dieshalve wil my naer mijn beste vermogen daertoe gaerne en gewillig begeven, wesende taller naren gereed om te vertrecken ende my na Leyden met mijn familie ter woon te begeven, van dat ik slechts weten sal waerinne te vertrecken; want alsoo ick Uwer Ed. gedeputeerden, die met my in den Hage gehandelt hebben, te kenne hebbe gegeven de ongelegenheid, die daer soude vallen, indien ick tot mynen laste aenname zelve een huys te huren, waerop ick wel mercken kan zy Uwer Ed. rapport hebbende, myne redenen in billijkheid gefondeert hebben gevonden, zoodat het UEd. gelieft my te belasten om haer te kennen te geven, wanneer het my gelegen zal sijn over te komen, opdat U. Ed. hierentusschen na een bekwaem buys moge doen sien; soo soude ik UEd. wel dienstelijck willen gebeden hebben, dat sulcks ten allereersten mochte geschieden, opdat nu nog deese wintertijd, die nu nakende is, als tot alsoodanige saeken allerbekwaemst, mochte waarnemen en gebruycken. Dewelcke niet wel en soude kunnen geschieden, indien ick door langere uytstellinge van den vorst of andere onbekwaemheid des tijds werde overrasset, gelijck als het UE. naer hare wijsheid wel kunnen vermercken. Zal daerom UEd. goede gunstige antwoort daerover ten allereersten zijn verwachtende. Hiermede my in derzelver goede gratie ernstelijck gebiedende, mits biddende den Heere dat Hy Uwe Ed., erentfeste, weerde, eerbare, wyse en voorsienige Heeren, in goede gelucksalige regeeringe niet goede gesondheid wil gesparen. Datum tot Westersouburg, desen 27 Octobris 1594. Ph. van Marnix.’
Hiermede eindigt de schriftelijke correspondentie tusschen de Staten en Marnix, voor zoo ver mij bekend is. Ook de Resolutiën der Staten-Generaal houden op van de onderhandeling met Marnix te gewagen. Ik voor mij ben ook met het bovenstaande voldaan. Het was mij vooral te doen om het doel dor Staten, met de aanstelling en bezoldiging van Marnix, te leeren kennen. De bijzonderheden der onderhandeling, de bedongen voorwaarden, het bedrag van het hem toegekende pensioen en wat dies meer zij, boezemen mij minder belang in. Wie er belang in stellen, zullen misschien over het verblijf van Marnix te Leiden in het gemeentearchief nog wel het een en ander kunnen vinden. (Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van 1867, blz. 3 vlg.) |
|