Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
Granvelle als eerste ministerGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 41]
| |
zelven in het boek, dat ik aankondig. Want met zijn beweren aan het slot van zijn verhaal, dat Granvelle de grootsche plannen, die koning Philips in de tweede helft van zijn regeering heeft nagejaagd, niet slechts gediend en bevorderd, maar meerendeels zelf gevormd en aan zijn koning opgedrongen heeft, is in doorloopende tegenspraak zijn eigen voorstelling der feiten, waarin wij haast nergens den kardinaal zouden opmerken, indien hij niet van tijd tot tijd van den achtergrond, waarop hij gebleven was, werd opgeroepen om een kwalijk gemotiveerde lofspraak te ontvangenGa naar voetnoot1). De waarheid is, en op menige plaats erkent haar de schrijver onbewimpeld, dat de eigenzinnige koning geen leidend minister verlangde, geen andere dan die, hun titel getrouw, hem, den meester, bij het beramen en ten uitvoer leggen zijner eigen besluiten van dienst waren. Zoodra een hunner hem trachtte te overreden tot besluiten en daden, die buiten de richting vielen, welke hij uit eigen beweging volgde, voelde hij zich in zijn hoogheid gekrenkt, en, als het bij herhaling en met aandrang geschiedde, wendde hij zich van den onderdaan af, die beter wilde weten dan hij, de koning. Zulk een eigenwijs, eigenmachtig minister nu betoonde zich al spoedig na zijn optreden Granvelle, en al spoedig liet de koning hem weten dat dit Zijn Majesteit mishaagde. Een ieder weet, de koning was langzaam in zijn overwegen en besluiten en hield zijn bedenkingen en weifelingen voor zich. Het had den schijn alsof hij aan de zaak, die dringend een | |
[pagina 42]
| |
beslissing vorderde, niet dacht. Dat was voor allen, die hem dienden, ergerlijk, en te meer naarmate zij zelven voortvarender waren. Nu was de kardinaal, met al zijn statigheid, driftig onstuimig haast van aard. Hij zag en voorzag dat het uitblijven van een besluit, en bij gevolg het niet ingrijpen in de gebeurtenissen op het gunstige oogenblik, de oorzaak was en moest zijn van velerlei tegenspoed en teleurstelling, en hij kon niet nalaten op dat gebrek den koning te wijzen en hem tot beterschap te vermanen. Maar hij wist immers en had, toen hij de verantwoordelijkheid van het ministerschap op zich nam, moeten bedenken, dat die eigenaardigheid des konings onveranderlijk was en dat hij er zich naar te schikken zou hebben. Door er zich tegen te verzetten en den weifelaar tot spoed maken aan te sporen, vervreemdde hij haast van den aanvang af zijn hooghartigen meester van zich. In Augustus 1579 had hij zijn taak aanvaard, en reeds in October 1580 liet hem de koning door den secretaris Vasquez weten, dat het Zijn Majesteit verdroot door hem gedurig overhaast en om voorbarige besluiten lastig gevallen te worden. En toen de minister bleef zondigen, deed de koning een groot jaar later, thans door een ander tusschenpersoon, Idiaquez, de klacht, die meteen een waarschuwing was, nadrukkelijk herhalen. Maar wat kon dit baten; het was den kardinaal even onmogelijk als den koning zijn aard te verloochenen. Hij wist dat men hem verantwoordelijk stelde voor den tragen gang der regeering en de heillooze gevolgen, die deze na zich sleepte. Hij bleef zoo al niet aansporen tot meer spoed, dan toch zijn afkeuring van den slakkengang betonnen in zijn houding. De koning bestrafte zooveel aanmatiging van zijn dienaar door hem over het hoofd te zien, hem zelden of nooit te gebruiken. Dus kon diens invloed waarlijk niet overwegend zijn. Als held van het geschiedverhaal, gedurende dit tijdvak, kan hij volstrekt niet dienen. Naar het mij voorkomt, kan hij volstrekt niet dienen als held: onze schrijver overschat hem, naar mijn gevoelen, verre als staatsman en als mensch. Maar het is hier de plaats niet, het zou ons te ver leiden, om mijn waardeering tegenover die van onzen schrijver te stellen en te bepleiten. Op de waarde van zijn boek doet dit verschil ook weinig af. De hoofdverdienste daarvan is de menigte van vroeger onbekende of niet juist gekende bijzonderheden, waarvan het overvloeit, en die uit de meest betrouwbare bronnen geput zijn. Om van de Correspondance de Granvelle niet te spreken, die wij door de uitmuntende uitgaaf van den Belgischen | |
[pagina 43]
| |
rijksarchivaris Piot in staat zijn zelf te raadplegen, vinden wij hier de resultaten meegedeeld en in de geschiedenis ingelascht van een even omvangrijk als blijkbaar grondig onderzoek in de archieven van het Vatikaan en Rome, van Napels, Simancas, Brussel, Parijs en Londen. Dat uit den daar tot nog toe verborgen overvloed van bescheiden over menige bijzonderheid zoo al niet een nieuw, dan toch een verhelderd licht opgaat, behoeft wel niet verzekerd. En dat de onderwerpen, die bij dat versterkte licht worden beschouwd, verdienen zoo nauwkeurig mogelijk gekend te worden, zal al dadelijk blijken uit de opschriften der hoofdstukken, waarin het werk verdeeld is. Het eerste en tweede handelen over den toestand van Spanje bij het optreden van Granvelle als eerste minister en over dat optreden zelf; het derde, vierde en vijfde over de annexatie van Portugal en hoe zich daarbij de overige mogendheden van West-Europa hebben gedragen; het zesde over de inwendige toestanden van Spanje en de inwerking daarop van den eersten minister; het zevende en achtste over de verhouding van Spanje tot Frankrijk en tot Engeland en Schotland, waarin Maria Stuart op het nauwst betrokken was; het negende over Spanje's kerkelijke politiek; het tiende en elfde sluiten zich aan bij het zevende en achtste en behandelen de bemoeiing van den Spaanschen koning met de Fransche Ligue, voor zoover het afgebakende tijdvak loopt, en over de voorbereiding en toerusting van de groote Armade; het twaalfde handelt over het Duitsche Rijk en de tegenreformatie aldaar met medewerking der Spaansche regeering; het dertiende eindelijk over Granvelle's uiteinde. Een rijke stof voorwaar, en in haar eenheid toch zeer verscheiden. Hoe jammer dat zij zich tot de eerste helft van een dubbel zoo omvangrijk tijdperk bepaalt! Hoe veel liever nog zouden wij het boek als een eerste deel ontvangen hebben, in nog een paar deelen te vervolgen tot aan den dood van koning Philips! Maar het past niet te klagen omdat het geschonkene naar nog meer doet verlangen. Laten wij liever den wensch uitspreken, dat de schrijver in zelfstandige werken, vroeg of laat, aan het thans geleverde toe voege hetgeen, naar onze bescheiden meening, aan de volledigheid er van ontbreekt. Onder de genoemde hoofdstukken munten in belangrijkheid de drie achtereenvolgende uit, waarin de verovering van Portugal wordt beschreven. Zij hebben voor, dat zij hun onderwerp in zijn geheelen omvang behandelen, ten einde toe. Maar buitendien bevatten zij veel, dat althans mij geheel nieuw was. Alle vroe- | |
[pagina 44]
| |
gere beschrijvingen, zoover ik ze ken, berusten op het bijna gelijktijdige standaardwerk van Conestaggio, of dat althans op zijn naam doorgaat. Ook onze schrijver heeft daar rijkelijk uit geput; maar hoeveel meer heeft hij er aan toegevoegd, van elders bijeen gezocht! In zijn verhaal eerst zien wij, hoeveel bezwaren van den kant der op Spanje naijverige mogendheden, en van den Paus niet het minst, aan het volbrengen van het goed beraamde en goed uitgevoerde plan in den weg stonden en te overwinnen waren. - Bij uitstek belangrijk is ook het zevende hoofdstuk, waarin de politiek van Philips II ten opzichte van Kerk en Paus geschetst wordt. Voor ons Nederlanders, die zoo zeer geneigd zijn om in den Spaanschen koning den gehoorzamen handlanger der Roomsche geestelijkheid te zien, is het verrassend in hooge mate hem te leeren kennen, ja als katholiek koning bij uitnemendheid, maar die zich bovenal beschermheer der Kerk gevoelde en als zoodanig op de volgzaamheid der geestelijken, den Paus niet uitgesloten, als op zijn recht, aanspraak maakte. Aan de juistheid dier voorstelling valt niet te twijfelen. Dat zij ons hier minder verrast, is alleen het gevolg van een vroegere studie des schrijvers, in Von Sybel's Historische ZeitschriftGa naar voetnoot1) geplaatst, over Philips II van Spanje en het pausdom, dat indertijd aller aandacht getrokken had. Voor de geschiedenis van ons vaderland in het bijzonder levert het boek niet veel belangrijk nieuws. Geen afzonderlijk hoofdstuk is aan de Nederlandsche toestanden, gedurende het zevenjarig tijdperk van Granvelle's bewind, gewijd. Alleen in het zevende wordt over de inmenging van Frankrijk gesproken en over het bedrijf van den hertog van Anjou, echter niet zoo uitvoerig als de schaal, waarop het geheele werk is aangelegd, zou doen verwachten. Maar de reden ligt voor de hand: in een aanteekeningGa naar voetnoot2) wordt verwezen naar de ‘mit mustergültigen Anmerkungen verschenen’ Documents concernant les relations entre le Duc d'Anjou et les Pays-Bas van Muller en Diegerick. Blijkbaar heeft des schrijvers eigen onderzoek slechts weinig opgeleverd om aan het daar geboekte te worden toegevoegd. Maar al is dus het rechtstreeksche gewin, dat wij voor onze eigen geschiedenis bekomen, gering, het spreekt van zelf dat zij zich begrijpelijker | |
[pagina 45]
| |
en treffender voordoet te midden der algemeene Europeesche verwikkelingen en ontwikkelingen, waarin Philippson's verhaal haar plaatst. Aan een ieder, die in haar belang stelt, zij dus het lezen en bestudeeren van dit boek ten stelligste aanbevolen.
(Museum, Jaarg. II blz. 442 vlg.) |
|