Verspreide geschriften. Deel 9. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 2. Redevoeringen en opstellen van verschillenden aard. Deel 1
(1904)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
Belasting bij quoten en bij gemeene middelen in 1577.
| |
[pagina 30]
| |
reeds deze clausule aan toe: ‘et ce sans prejudice de debvoir suyvre le pied des quotes certain temps observé’Ga naar voetnoot1). Er was namelijk sedert lang tweeërlei soort van belasting bij Regeering en Staten gedurig in besprek geweest: die welke over provinciën werd omgeslagen en door elke van deze op de wijs die zij verkoos kon worden geheven, en die welke door gemeene middelen, accijnsen namelijk, over het geheele land eenparig werden geïnd. De kleine provinciën verkozen de eerste, Brabant en VlaanderenGa naar voetnoot2) daarentegen de tweede, en de regeering insgelijks. De 100ste penning van het vermogen en de 10de en 20ste der verkochte roerende en onroerende goederen, acht jaren vroeger door Alva geëischt, waren zulke algemeens middelen geweest, waarvan de laatste om zijn voor den handel verderfelijke strekking ook bij Vlaanderen en Brabant verafschuwd werd, doch anders om zijn algemeenheid wel in hun smaak had moeten vallenGa naar voetnoot3). Thans, nu de beide machtige provinciën in de Generale-Staten-vergadering uit den aard der zaak den boventoon voerden, was het te voorzien dat zij zich op den duur niet aan het quotenstelsel zouden houden. Inderdaad al spoedig, ongeveer te gelijker tijd, dreven zij het invoeren van tweeërlei gemeene middelen door. Op voorstel en aandrang inzonderheid van Brabant schreven de Staten-Generaal vooreerst het heffen van een 100sten penning van het vermogen uit, ‘sur les anciens cohiers du premier centiesme de l'an 1569’ (die van Alva dus), doch naar de veranderde omstandigheden eenigermate gewijzigd en van één bijzonder hatelijke bepaling ontdaanGa naar voetnoot4). En ten andere voerden zij, voorloopig voor een half jaar, over al de gewesten gemeene accijnsen in, op de eerste levensbehoeften, kleedingstoffen en luxe-artikelenGa naar voetnoot5), hoedanige reeds lang in sommige provinciën, met name in Brabant en Vlaanderen, ter betaling der quoten, in zwang warenGa naar voetnoot6). Het geschiedde echter | |
[pagina 31]
| |
niet zonder ernstigen tegenstand van sommige kleinere gewesten, die slechts berustten nadat hun was toegestaan hun aandeel af te koopen voor een ronde som, uit provinciale belasting naar hun verkiezing te vinden. Dit was alles voorafgegaan aan het accoord met den inmiddels overgekomen nieuwen landvoogd, don Juan. Zoodra van hem de bevestiging der Pacificatie en van het Eeuwig Edict was afgedwongen, kwam een ander gewichtig belang op den voorgrond. Het talrijke vreemde krijgsvolk in 's konings dienst, dat het land uitmergelde, diende hoe eer hoe liever afbetaald en verwijderd. Maar daartoe waren alweer haast onbetaalbaar groote geldsommenGa naar voetnoot1) van noode. Hoe die te vinden? Den eersten Mei kwam don Juan te Brussel, door de Staten plechtig ingehaald, en den 7en was men reeds tot een plan van buitengewone belasting beslotenGa naar voetnoot2). Het was door de Staten aan don Juan voorgelegd en door hem als het meest verkieselijke overgenomen en nu weer, als ware het van zijn eigen vinding, aan hen aanbevolen. Niet met algemeene stemmen evenwel, slechts bij meerderheid van stemmen ging het door. ‘Les Seigneurs [hun Hoog Mogenden] ont par pluralité des voix accordé, sur le bon plaisir des Etatz quy les ont cy envoyez, la capitation, selon que se mettra par escript par aucuns à deputer de chacune province’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 32]
| |
Een hoofdgeld, ‘een capitale omsettinghe’, dus zou moeten aanvullen hetgeen uit de opbrengst der gemeene accijnsen, die meteen voor de drie volgende jaren zouden worden bestendigdGa naar voetnoot1), niet geheel te vinden was. Boven een omslachtige, een hatelijke inkomstenbelasting, die een ieders gegoedheid ontdekken en openbaren zou, had men de voorkeur gegeven aan ‘une gracieuse quotisation capitale’, zooals don JuanGa naar voetnoot2) het uitdrukt, ‘sur chascun qui auroit moyen de furnir quelque chose, sans avoir du tout esgard à la richesse ou aux facultez des personnes, que ne se pourroit faire sans grand despens, longueur de temps et cognoissance desdictes facultez des personnes, chose dangereuse et odieuseGa naar voetnoot3), comme l'on a tousjours tenu, ains seulement ayant prins esgard aux degrez, estatz et qualitez des personnes’. Hoewel meermalen ter sprake gebrachtGa naar voetnoot4), was zulk een hoofdgeld naar ieders qualiteit nog nooit in Nederland gehevenGa naar voetnoot5). De vraag was, of de Staten der provinciën het thans zouden willen en durven beproeven. Want nog ‘op wek behagen der Staten die hen gezonden hadden’, en niet meerderheid van stemmen hadden de afgevaardigden ter Staten-Generaal het plan voorloopig goedgekeurd. Eer het tot wet kon worden verheven moesten thans de Staten, in iedere provincie afzonderlijk, bijeenkomen en hun oordeel uitspreken. Indien één van allen er zijn goedkeuring aan onthield, was het voorstel afgewezen: immers in zake van contributie had geen overstemming, geen besluit bij meerderheid, hoe groot die wezen mocht, plaats. | |
[pagina 33]
| |
Aanvankelijk ging het goedGa naar voetnoot1). De eerste vergadering, die zich had uit te spreken, was die van Henegouwen. De Staten-Generaal zonden een uit hun midden, le Sieur De la Motte, er heen, ‘affin d'induire les Estatz dudict Haynault à consentir les premiers les Moyens Capitaulx, pour donner bon exemple aux autres Estatz,’Ga naar voetnoot2). En waarlijk, die van Henegouwen gaven het goede voorbeeld, dat van hen begeerd werd, den 7den JuniGa naar voetnoot3), hetwelk nu ook naar de beurt af door verreweg de meeste anderen werd gevolgd. Namen maakte wel eenige bedenkelijke voorwaarden, die echter het goede werk alleen niet verijdeld zouden hebben, indien niet Artois, welks hoogere standen, geestelijkheid en adel, al vroeger tegen de gemeene accijnsen en den hondersten penning groot en langdurig bezwaar hadden gemaaktGa naar voetnoot4), thans stellig en volstandig had geweigerdGa naar voetnoot5). Zijn afgevaardigden ter Staten-Generaal hadden dit van den beginne af doen voorzien; zij hadden niet eens hun Provinciale Staten willen vergaderenGa naar voetnoot6), voordat het zou gebleken zijn, dat de overige gewesten hun aandeel in de vroeger uitgeschreven belastingen hadden afbetaald; en hoewel don Juan die Staten toen, buiten hen om, door zijn stadhouder had laten beschrijven, en het na de eerste verwerping van het voorstel, op verzoek der Staten-Generaal, nog eens deedGa naar voetnoot7), het baatte alles niets: de Staten van Artois betoonden zich onverzettelijk, onverbiddelijk. Het plan moest dus wel worden opgegevem. Dat was ook de raad, dien don Juan ten slotte aan de Staten-Generaal gaf. ‘Ce consideré’, schreef hij hun den 11den Juli, ‘il y a icy semblé que seroit mieulx de se prévenir de quelques aultres moyens pour recouvrer prestement deniers, fust par répartissement en quotes de quelques cincq ou six millions | |
[pagina 34]
| |
ou aultre soinme que l'on advisera convenir, en diminuant les quotes de ceulx qui sont trop chargez’Ga naar voetnoot1). Het was waarlijk ook het eenige wat er overschoot. Zoo enorme sommen als de landvoogd voorsloeg wel niet, maar toch twee beden, één van 780,000 £ en een andere van twee millioen, over de gebruikelijke quoten om te slaan, willigden alle provinciën, ook Artois niet uitgezonderdGa naar voetnoot2), weldra in. Het geld werd opgebracht, - maar het stelsel van gemeene middelen had voor dat van de quoten moeten onderdoen. Hetzelfde (in het voorbijgaan zij het opgemerkt) geschiedde later in het Noorden. De Unie van Utrecht schreef in haar 5de artikel het heffen van gemeene imposten ter bestrijding der algemeene uitgaven voor; maar het gebruik, dat machtiger was dan betere voornemens, bleef zich steeds aan de oude quoten houden. Doch slechts als gemeen middel der Generaliteit was de capitation gevallen. Aan elke provincie in het bijzonder stond het natuurlijk vrij er zich van te bedienen. Werkelijk hebben Henegouwen en Brabant, misschien ook nog anderen, dit gedaan. En juist uit dien hoofde, omdat Brabant het deed, bezaten wij den Dietschen tekst van het ontwerp al lang voordat Van Someren (en vóór hem, dien hij noemt doch wiens boek mij onbekend is, Jules Hudoy) ons den Waalschen mededeelde. Want, daar de Staten van Brabant de ‘personeels ende gewillige contributie ende medegeldinghe’, zooals zij de capitation betitelden, in hun provincie verkozen in te voeren, dienden zij de ordonnantie wel in druk te geven. Het boekje, waarin zij het deden, berust in meer dan één verzameling van pamflettenGa naar voetnoot3). Het kan dienst doen ook om enkele fouten van het Waalsche afschrift te verbeteren. Buitendien staat de Dietsche redactie gedrukt in een boek, dat binnen een ieders bereik is: in het derde deel der welbekende Verzameling van Bondam. Zij komt daarin voor als een ‘propositie’, uit naam der Staten-Generaal aan de Staten van Gelderland gedaan. Hoe die zaak zich had toegedragen, is niet zonder belang, eu verdient wel, dat ik het ten slotte mededeel. Ik heb in het voorafgaande opstel over de Zeventien Provinciën uiteengezet, hoe de gewone vergadering van wat men kortaf de Staten-Generaal placht te noemen, eigenlijk bestond uit de | |
[pagina 35]
| |
afgevaardigden van die provinciën, ‘qui sont accoustumez de contribuer ensemble’, waaronder noch Gelderland noch een der overige Noordelijke gewesten, die eerst onder Karel V werden aangewonnen, begrepen was. Na de Pacificatie van Gent hadden die oude Staten-Generaal de overige Staten ook wel beschreven en in hun midden welkom geheeten, maar aanvankelijk niet gedwongen om voortaan met hen mee te contribueeren. Wel hadden zij bij voorkomende gelegenheid van hen, evenals van de heeren van Holland en ZeelandGa naar voetnoot1), een bijdrage overeenkomstig elks vermogen verzocht, maar zich met welwillende betuigingen en verontschuldigingen laten paaien. Later evenwel, toen zij don Juan als landvoogd over geheel Nederland erkend hadden en met zijn toestemming en bijstand de gemeene middelen trachtten te bestendigen en de capitation in zwang te brengen, hadden zij begrepen wat meer aandrang te mogen gebruiken. Wij vernemen dit van don Juan zelven. In den reeds vroeger door mij aangehaalden brief schrijft hij: ‘Et pour ce que les provinces non contribuables ordinairement, comme Geldres, Overysel, Frize, Groningen, Utrecht et Luxemburg, ne sont coustumières d'accorder semblables demandes, et que toutesfois la raison veult qu'ils assistent au secours de ceste présente nécessité tant grande, procédée de cause commune, et tendant ce que se prétend par ses moyens d'argent au bénéfice général et universel de touts les pays de par deça, l'on a advisé que on leur remonstreroit ladicte nécessité présente et ce que, pour y subvenir, l'on a proposé aux aultres provinces, afin qu'ilz y assistent pareillement par les mesmes moyens ou telz aultres qu'ilz adviseront mieulx convenir.’ Om aan dit rechtmatige verlangen te helpen voldoen gelastte de landvoogd terstond de Staten dier gewoonlijk niet mede contribueerende provinciën te vergaderen, hetgeen ook omstreeks den eersten Juli geschiedde. Overal werd toen het plan der capitation, zooals deze later in Henegouwen en Brabant geheven is, voorgesteld. De propositie, aan de Staten van Gelderland gedaan, is in meer dan één afschrift in Geldersche archieven bewaard gebleven, en als een belangrijk gedenkstuk door Bondam, die van de Brusselsche uitgaaf geen kennis droeg, in zijn groote Verzameling afgedrukt. Geen overbodige zorg, want zelfs in de Brabantsche | |
[pagina 36]
| |
ordonnantie zijn drukfouten ingeslopen en enkele regels uitgevallen, die wij nu uit Bondam's uitgaaf kunnen verbeteren en invullen. Dat overigens de propositie noch in Gelderland noch in een der andere aangezochte provinciën een gunstig gehoor heeft gevonden, behoeft wel niet gezegd. Geen van allen liet zich het voorstel van hoofdelijke omzetting welgevallen. Gelderland was nog het redelijkst en betoonde zich althans tot eenigen bijstand bereid. Na zich nog eens en met sterker aandrang te hebben laten manen, bood het eindelijk ‘naar krancken vermogen der Landschap’ aan, ‘by provisie de somme van hondert duysent carolus gulden’ bij te dragen, die natuurlijk in dank aanvaard werd, als een goed begin van beter, - welk beter zich begrijpelijker wijze heeft laten wachten. Friesland had al vroeger zijn besluit genomen. Reeds den 14en Juni was bij de Staten-Generaal een brief van zijn President (den President van het Hof) ter tafel gebracht, ‘contenant excuses de ne pratiquer illec l'assiette capitale’, om reden dat de Friezen voornemens waren voor eigen behoefte een soortgelijk hoofdgeld te heffen, ten einde in het onderhoud van het door hen geworven krijgsvolk en in het afdoen van gemaakte schulden te voorzien. Wat de overigen mogen geantwoord hebben is mij niet bekend, maar laat zich gissen. Zij zullen wel na als voor ‘provinces non contribuables’ gebleven zijn. (Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, Derde Reeks, dl. VII, blz. 340 vlg.) |
|