Verspreide geschriften. Deel 8. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 2. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 288]
| |
Karel V en de Duitsche protestantenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 289]
| |
opstand van ketters te doen gehad, zooals Philips II er een in Nederland te bestrijden vond. Om Philips rechtvaardig te oordeelen, moet men het voorbeeld, hem door zijn vader gesteld, nauwlettend gadeslaan. De geschiedenis van den Schmalkaldischen oorlog en zijn gevolgen is dus een onmisbare inleiding tot de geschiedenis van de godsdienstige onlusten in ons vaderland. Zoo heeft het ook de schrijver van het boek, dat ik aankondig, begrepen. Aanvankelijk had hij zich niet voorgesteld over Karel V en het Schmalkaldisch Verbond te schrijven; hij wilde de katholieke reactie tegen het Protestantisme in een later tijdvak, gedurende de tweede helft der XVIde eeuw, breedvoerig behandelen. Als Duitscher was hij geneigd tot middelpunt van zijn verhaal de geschiedenis van het Duitsche volk te kiezen, en de lotgevallen der overige volken daarom heen te schikken. Maar hoe verder zijn studie zich uitstrekte, des te duidelijker werd het hem, dat hij zoodoende de juiste verhoudingen verbreken zou. Niet in Duitschland vond hij het middelpunt der reactie, maar in Spanje, in het kabinet van Philips II. Van de archieven van Duitschland en Engeland voerde hem zijn studie naar die van Simancas. Daar, in de tallooze bescheiden van Philips' diplomatie, vond hij den knoop, waarin de draden der politiek van geheel Europa ineenliepen, de gedachte en den wil, die de werktuigen der reactie in alle landen aan den gang brachten. Hij begreep, dat hij, om de waarheid getrouw te blijven, niet van de gebeurtenissen in Duitschland, maar van de overleggingen in het Escuriaal moest uitgaan. Zijn oorspronkelijk plan gaf hij niet op; hij wijzigde alleen den vorm, waarin hij het ten uitvoer wilde brengen. De geschiedenis der katholieke reactie in Europa vereenvoudigde zich tot de geschiedenis van Philips II. Maar van waar zou hij de geschiedenis van Philips II aanvangen? Overal wees zijn onderzoek hem naar den tijd van Philips' voorganger terug. In de politiek van Karel V zag hij de politiek van Philips II geworteld. De reactie tegen het Protestantisme werd niet geleid door een gedachte, die bij Philips was opgekomen, maar door de gedachte van Karel V, die in den zoon voortleefde. De zoon zette slechts voort wat de vader begonnen was, overeenkomstig het plan door dezen ontworpen. ‘De staatkunde van Philips II’ - zietdaar het resultaat waartoe onze schrijver gekomen is - ‘is de voortzetting van de staatkunde van Karel V’. Als inleiding dus tot de uitvoerige geschiedenis van Philips II diende een geschiedenis van de politiek van Karel V vooraf te | |
[pagina 290]
| |
gaan. Zij wordt ons gegeven in het werk, dat ik juist om deze redenen in de aandacht onzer geschiedkundigen aanbeveel. Het is de prodromus eener nieuwe geschiedenis van den vorst, op wien Nederland zijn vrijheid bevochten heeft, - eener geschiedenis, die op nog onuitgegeven oorkonden zal berusten, en naar een nog niet gevolgd plan zal worden opgetrokken. Vol verlangen naar dat groote werk, dat ons wordt toegezegd, onderzoeken wij nauwlettend het kleinere, dat ons reeds wordt aangeboden, om daaruit met eenige zekerheid op te maken, van wat gehalte en van welke waarde het geschenk zal wezen, dat wij te wachten hebben. De schrijver, die ons reeds uit enkele kleine opstellen bekend was, toont zich ook in dit werk een leerling van Leopold von Ranke. Eerbiedig draagt hij zijn boek aan den grooten meester op. Hij erkent in diens voetstappen gewandeld te hebben, en tot dezelfde resultaten gekomen te zijn als deze in zijn Deutsche Geschichte im Zeitalter der Reformation. Naar het voorbeeld van den meester heeft hij zich zoowel de wijs van behandelen als den stijl van schrijven gevormd. De toedracht der groote gebeurtenissen, voor zoover zij bekend mag heeten, wordt in zijn boek niet opnieuw geschilderd; op het woelen en drijven der menigte wordt slechts uit de verte gelet; de bedoeling en het bedrijf der politiek, de actie en reactie der verschillende kabinetten en hun eindelijke transactie, zooals die uit de geheime staatsstukken blijken, worden bij voorkeur uiteengezet. Geen volledig verhaal van het gebeurde, gelijk het groote publiek er een verlangt, wordt geleverd; voor het groote publiek is het boek niet bestemd. Het wil door geschiedkundigen gelezen worden; het wil denzulken leeren wat zij nog niet weten; het wil de wetenschap verrijken en verder brengen. Populair begeert het niet te zijn, en zal het ook nooit worden. Op gezag van weinigen zal het door de menigte geroemd worden. Alleen zij, die op de hoogte zijn van de wetenschap, kunnen beoordeelen, in hoever de wetenschap er door bevoordeeld wordt. Dit alles is het kenmerk van de school van Ranke. Wie het in een sprekend voorbeeld wil zien uitgedrukt, vergelijke in Ranke's Englische Geschichte de beschrijving van de revolutie van 1688 met het boeiende verhaal derzelfde gebeurtenis door Macaulay. Ik zou aarzelen aan een van beide de voorkeur te geven; beide berusten op een veelomvattend onderzoek, beide zijn met wijsgeerigen en staatkundigen geest ontworpen, beide | |
[pagina 291]
| |
zijn in kunstkeurigen vorm gegoten. En toch hebben zij bijna niets gemeens, niets wat vergeleken kan worden. Het eene is een meesterstuk van historische kunst, het andere is een meesterstuk van wetenschappelijke beschouwing; het eene is voor het groote publiek van Engeland, het andere voor de mannen der Duitsche wetenschap bestemd, en beide beantwoorden ten volle aan hunne bestemming. Een Hollandsch geschiedkundige voelt zich door beide even sterk aangetrokken. Is het voor een leerling van Ranke niet gemakkelijk den meester in de wijs van behandelen der geschiedkundige stof na te volgen, nog veel moeilijker moet het hem vallen dezen te evenaren in de eenvoudige keurigheid van stijl, even ver van de ongemanierdheid der gewone Duitsche schrijvers als van de gemaniereerdheid van zooveel hedendaagsche Fransche verwijderd. Weinigen is het zoo goed gelukt als onzen auteur. Er zijn bladzijden in zijn boek, die uit de pen van Ranke konden gevloeid zijn, die met dezelfde onberispelijke netheid, met dezelfde puntigheid en kortheid van uitdrukking en met hetzelfde dichterlijke koloriet geschreven zijn, die wij in de werken des meesters bewonderen. Alleen de minder diepe gedachte, de minder verrassende opmerking, het gemis aan echte originaliteit verraadt dat wij met een navolger, met een leerling, te doen hebben. Doch met een leerling, die den meester waardig is. Het onderwerp van het boek, om daarop terug te komen, is hoofdzakelijk het aandeel, dat de politiek van Karel V aan den godsdienstvrede van Augsburg en aan de gebeurtenissen, die daaraan voorafgingen en die daartoe geleid hebben, gehad heeft. Een geschiedkundige van de nieuwe Engelsche school zou op zulk een onderwerp, en op den schrijver, die het ter behandeling uitkiest, met minachting neerzien. Naar de opvatting van zulk eenen is niets onvruchtbaarder en nietiger dan het gehaspel der diplomaten. Hun invloed op den loop der gebeurtenissen is van geen beteekenis. De geest van den tijd, de aandrift der menigte is het, die den gang van zaken richt. De bepalingen van den vrede van Augsburg - zoo zou hij ongeveer redeneeren - volgen noodzakelijk uit de behoeften en uit de wenschen van het toenmalige Duitsche volk. De Kerkhervorming, die eerst geheel Duitschland scheen te zullen vermeesteren, was tot staan gekomen; de oude en de nieuwe godsdienst bleken ongeveer even machtig te zijn, en wogen elkander op; de groote menigte der belijders verlangde geen strijd te voeren, maar te verdragen en verdragen | |
[pagina 292]
| |
te worden. Zoo was het duidelijk, dat de partijen zich tot een vrede zouden verstaan. En, daar men zich nog niet met het denkbeeld van afscheiding van Kerk en Staat had gemeenzaam gemaakt, kon het niet anders, of men moest aan iederen Duitschen staat de regeling zijner bijzondere kerkelijke aangelegenheden overlaten. De politiek, met haar regel: cujus regio ejus religio, heeft slechts neergeschreven wat de volksbehoeften dicteerden. Waartoe ons dan verdiept in den doolhof der staatskunstenarij? waartoe onderzocht wat keizer of paus bedoelden en beproefden, daar wij toch weten dat hun invloed wel mee- of tegenwerken, maar niet tegenhouden, veel minder keeren kon? Laten wij nagaan wat de nieuwe behoeften bij het volk veroorzaakte, wat op zijn wenschen invloed oefende; de kunstgrepen der diplomatie mogen dan bedolven blijven in de vergetelheid, die zij verdienen. Er is in deze opvatting der geschiedenis zeker veel waars. De politiek speelt op het tooneel der wereld slechts ondergeschikte rollen. De algemeene gang der gebeurtenissen wordt door haar geenszins bepaald. Op den duur kan zij niet beletten wat de volken ernstig willen, en zonder de medewerking der volken vermag zij niets duurzaams te stichten. Dit is alles ontegenzeggelijk waar. Maar zal men daarom den invloed der politiek loochenen of althans buiten rekening stellen? De planeten worden zeker voornamelijk door de aantrekkingskracht van de zon en door haar middelpuntvliedende kracht voortbewogen; maar welke astronoom zal beweren, dat men de storingen, die de planeten in elkanders loopbaan teweegbrengen, eenvoudig wegcijferen moet? De richting der winden wordt zeker niet bepaald door de gesteldheid van het terrein; maar zal de meteoroloog op dien grond de wijziging ontkennen, die de formatie van het landschap in de werking der algemeene natuurwetten brengt? Zoo is het ook in de geschiedenis der menschheid. Er zijn zonder twijfel algemeene wetten van ontwikkeling, die den voortgang der beschaving bepalen. Maar de werking dier wetten wordt door velerlei invloeden belemmerd en gewijzigd en niet de minste van deze invloeden is de politiek der vorsten. Een historische wetenschap, die het beneden zich acht van deze kennis te nemen, veroordeelt zich opzettelijk tot onnauwkeurigheid, tot onwaarheid. Naast het groote verdient ook het mindere in aanmerking te komen. En voor den wijsgeerigen navorscher is dikwijls de beschouwing der storingen even leerzaam als de erkenning der algemeene wetten, waarop de storing inbreuk | |
[pagina 293]
| |
maakt. Zulk een leerzaam en aantrekkelijk schouwspel vertoont ons, in het boek van Maurenbrecher, de politiek van Karel V in haar vruchteloozen tegenstand tegen de vorderingen van het Protestantisme. Duidelijker dan ooit te voren wordt ons hier uiteengezet, waarom Karel, niettegenstaande zijn overgroote macht, of liever juist dewijl zich zijn macht over zooveel rijken uitstrekte, tot op het jaar 1545 niets tegen de Protestanten van Duitschland vermocht. Ware hij alleen keizer geweest, had hij als Spaansch en Italiaansch vorst geen andere belangen dan die van het Roomsche rijk in rekening behoeven te nemen, de geschiedenis der Kerkhervorming zou een anderen loop hebben genomen. En toen het hem later gelukte de protestantsche partij te ontwapenen, en den weg tot hereeniging van allen in de katholieke Kerk te banen, waren het weer dynastieke bedoelingen, die zijn gezag in Duitschland ondermijnden en op het onverwachtst ineen deden storten. Zoo toont de geschiedenis van Karel V overtuigend, hoe verderfelijk het is onder één kroon rijken te verbinden, die behalve den vorst niets met elkander gemeen hebben. Met de belangen van niet één zijner volken kon Karel de zijne vereenzelvigen; zijn politiek streefde naar doeleinden, die noch voor Duitschland, noch voor Nederland, noch voor Italie, noch zelfs voor Spanje begeerlijk waren. Vandaar dat al zijn zwoegen te vergeefs was, en moedeloosheid hem ten laatste den last der regeering deed afwerpen. Dit alles wordt ons in het boek van Maurenbrecher in het breede ontvouwd. Voortreffelijk vooral is zijn schildering van de verhouding tusschen den keizer en de beide pausen, die op Hadrianus VI zijn gevolgd. Naar hetzelfde doel, naar de hereeniging der Kerk, jagende, kunnen keizer en paus toch op den duur niet samenwerken, omdat zij beide Italiaansche vorsten met tegenstrijdige belangen zijn, en ook omdat de wereldlijke vorst hervormen wil wat hij misbruiken acht, maar de kerkvoogd als nuttige attributen der geestelijkheid in stand wil houden. De tweestrijd tusschen paus en keizer op het Concilie van Trente vooral wordt ons meesterlijk geschilderd. En wat ons in den tekst wordt verhaald, staat in het aanhangsel met de oorkonden bewezen. Het bovenstaande zal genoegzaam zijn om het gunstig oordeel te rechtvaardigen, dat ik over het boek van Maurenbrecher durf uitspreken. En tevens om de beste verwachting te doen opvatten van de geschiedenis van Philips II, die wij van zijn hand tegemoet zien. Juist datgene, wat nog slechts gebrekkig gekend wordt, de | |
[pagina 294]
| |
verhouding van den Spaanschen koning tot de andere vorsten van Europa en bepaaldelijk van Duitschland, zal de schrijver door zijn studiën in de archieven in staat zijn ons mee te deelen, en de eigenaardigheid van zijn talent maakt hem bovenal geschikt om het met historische kunst uiteen te zetten en te verklaren. Nog eens zal dan de geschiedenis van ons vaderland het geluk hebben van een harer belangrijkste tijdperken door een vreemdeling in een nieuw licht geplaatst te zien. (Nederlandsche Spectator, 1865, blz. 257 vlg.) |
|