Verspreide geschriften. Deel 8. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 2. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
Historische schetsen en boekbeoordeelingen | |
[pagina 139]
| |
De etymologie van Holland.
| |
[pagina 140]
| |
het standaardwerk in dit vak van wetenschap is, Mr. L.Ph.C. van den Bergh, dezelfde meening toegedaan. Er bestaan echter bezwaren tegen, die mijns inziens een nadere overweging verdienen. Ik laat ter zijde of het waarschijnlijk, of het zelfs te gelooven is, dat ‘holt’ voor ‘land’ in ‘hol’, in plaats van in ‘hout’, zou zijn overgegaan. In oude stukken vinden we een Holtreka vermeld en tegenwoordig heeten dorpen in verschillende streken Houtrak en Houtrick en Houtrijk, waarschijnlijk een en dezelfde naam. Maar ik ben op het punt der woordverandering te weinig ervaren om daarover mee te spreken. Wat ik alleen wil opmerken is dit. Tot nog toe heeft men verzuimd, wat toch raadzaam was, te beginnen met een onderzoek naar den oudsten vorm, waarin de naam in echte stukken voorkomt. Dat de kronieken in handschrift van de 14de en de 15de eeuwen, naast de gewone schrijfwijs Holland, ook nu en dan Holtland spellen, baat ons niet veel, want het is waarschijnlijk dat geleerden van dien tijd, evenzeer als hun volgelingen van | |
[pagina 141]
| |
de 16de en latere eeuwen, aan de beteekenis van ‘houtland’ geloofden, en dus om juist te schrijven de t tusschen de beide ll's eigendunkelijk hebben ingelascht. Maar er zijn enkele bescheiden van hooger ouderdom tot ons gekomen, en op deze, dunkt mij, komt het voornamelijk aan. Laat ons hen raadplegen. In de eerste plaats doen zich aan onze aandacht de oudste zegels der Hollandsche graven voor, dat van Dirk V, aan een charter van 1083Ga naar voetnoot1) en dat van Floris III van een charter van 1168 gehecht en beide door Kluit, in zijn Historia critica, afgebeeldGa naar voetnoot2). Het randschrift van beide heeft: ‘Hollandensis comes’, ‘Hollanden, dn.’ Van nog ouder dagteekening is het grafschrift van bisschop Bernulf of Bernold, die in 1054 overleed, maar daar we het slechts uit een afschrift kennen, ons door MatthaeusGa naar voetnoot3) bewaard, en daarom niet volstrekt vertrouwen kunnen op de juistheid der spelling, plaats ik het slechts in den tweeden rang. Anders ook daar lezen wij: ‘Holland militiam iunxit ad ecclesiam’. Ten derde beroep ik mij op den giftbrief van koning Hendrik IV aan de kerk van Utrecht, in afschrift in het Liber catenatus van het Utrechtsche archief tot ons gekomen, en door Heda het eerst aan het licht gebracht. Ook daar wordt van ‘comitatus omnis in Holland’ gesprokenGa naar voetnoot4). Eindelijk uit het Liber camerae Ecclesiae Trajectensis maakte de geleerde Arent van Buchell het eerst een overoude lijst der dekanieën van het bisdom bekendGa naar voetnoot5), waarin onder andere de ‘decanus de Hollant’ vermeld wordt. Dit zijn, zoo ik mij niet bedrieg, de oudste gedenkstukken, waarin de naam voorkomtGa naar voetnoot6). In alle dezelfde schrijfwijs. Nu wil ik volstrekt niet beweren dat daarmee de zaak beslist is. | |
[pagina 142]
| |
Ik weet het, de mogelijkheid bestaat dat de naam reeds lang voordat hij in schrift werd gesteld, zijn overouden vorm had verloren, en dat de spelling die we in latere stukken aantreffen, die van ‘Holtland’, inderdaad een restauratie is van de oorspronkelijke en ware. Maar dit is toch ook niet meer dan mogelijk. Zeker is alleen dat de oudste schrijfwijs, die we kennen, aan de naamsverklaring van Kluit en anderen geen steun geeft. Past die verklaring, zoo vragen we al voort, ook wel volkomen op het land, dat eigenlijk Holland heet? Het is bekend, vooral uit den Excursus van Kluit over het onderwerp, dat het latere Zuid-Holland, waarvan Dordrecht de hoofdstad was, het eerst in de geschiedenis met den naam van Holland opdaagt, en dat de naam vervolgens bij uitbreiding aan de gansche provincie en zelfs aan Westfriesland is gegeven. Was nu dat Zuid-Holland een houtland bij uitnemendheid? Het wordt ons door schrijvers uit de 10de en 11de eeuw, door Alpertus van Metz en door den auteur der Gesta episcoporum Cameracensium beschreven als een ‘silva’Ga naar voetnoot1) en als een ‘locus silvis ac paludibus inhabitabilis’Ga naar voetnoot2), waar zich slechts jagers en visschers ophielden. Zulk een streek zou men later een wildert of een wildernis hebben genoemd; of ‘houtland’ een gepaste benaming er van wezen zou, betwijfel ik. En te meer, indien we het land van Dordrecht en van den Zuid-hollandschen waard, zooals het uit de geschiedenis in zijn lateren toestand bekend is, ons voor de verbeelding roepen. We zien dan een laag land voor ons, dat bij hoogen rivierstand onderloopt en doorgaans drassig en moerassig is, ‘paludibus inhabitabilis’, en met hout, dat in zulken grond gedijt, bewassen. Een broekland, zouden we zeggen. En nu is het opmerkelijk dat de Teuthonista van Van der Schueren olland met broek of broeklandGa naar voetnoot3) vertaalt. Naar de etymologie van het woord wil ik niet onderzoeken; ik laat dit over aan de taalgeleerden. Maar de juistheid der vertaling wil ik eenigermate bevestigen met een verwijzing naar streken in andere landen, die denzelfden of althans een | |
[pagina 143]
| |
nagenoeg eensluidenden naam dragen. De merkwaardigste van alle is een streek aan de kust van Lincolnshire, een afzonderlijke hundred, die, voor zoover ik uit de beschrijvingen mag oordeelen, ingelijks het karakter draagt van een weiland, door menschenhand uit een voormalig broekland gevormd. De slotsom, die ik uit het bovenstaande zou willen opmaken, is deze: Holland is een woord op zichzelf, geen verbastering van houtland, en het beantwoordt het nauwst aan wat wij gewoon zijn broekland te noemen. (Etudes archéologiques, linguistiques et historiques, dédiées à C. Leemans, p. 285/6.) |
|