Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
Iets over den hofprediker VilliersGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 244]
| |
No. 536 van Meulman: Discours sur la blessure de Monsgr. le Prince d'Orange, Imprimé en l'an 1582. 30 pp. in 4to.Ga naar voetnoot1). Wie dit zeldzame boekje (waarvan de Bibliotheca Thysiana een exemplaar bezit) niet binnen zijn bereik heeft, kan zich toch met den inhoud bekend maken uit de vertaling er van, die bij BorGa naar voetnoot2) staat afgedrukt. Het is geen verhaal van den moordaanslag van Jauregui, zooals men uit den titel zou afleiden, maar een Discours er over, en het behelst een hevige invective tegen Granvelle en koning Philips, naar aanleiding der kort te voren onderschepte Spaansche brievenGa naar voetnoot3). Dat het door Villiers geschreven is, gelooven wij gereedelijk, niet slechts op de getuigenis van Herle, maar ook om den toon, die een vreemdeling verraadt, en den inhoud, die geheel overeenstemt met wat wij in 's Prinsen Apologie van een jaar vroeger, aan den Spaanschen koning en zijn minister ten laste zien leggen. Het verdient dan ook ten volle de benaming, die Herle er aan geeft, en strekt ten bewijze van de heftigheid van 's schrijvers karakter. Wij zijn er den Engelschman dank voor verschuldigd, dat hij ons in staat stelt om dit Discours, waarin verschillende wetenswaardige bijzonderheden vermeld wordenGa naar voetnoot4), op de lijst der werken van Villiers te plaatsen. Ik maak meteen van deze gelegenheid gebruik om in herinnering te brengen, dat ook pamflet No. 235 van Muller: Entree du Duc d'Anjou en Anrers aan onzen auteur er toe te kennen, op grond van een brief door wijlen Ds. Sybrandi medegedeeldGa naar voetnoot4). | |
[pagina 245]
| |
Dat Villiers tijdens en na zijn verblijf in Engeland weinig ingenomenheid met de regeering van Elisabeth aan den dag legde, was bekendGa naar voetnoot1), en wat Herle daarvan zegt kan ons niet verwonderen. Maar dat hij en zijn gezin praalziek waren en weelderig leefden, wist ik althans niet. De bijzonderheden, door Herle dienaangaande overgebriefd, zijn voor de geschiedenis der zeden hier te lande niet zonder belang. Het meest heeft mij getroffen, dat, naar zijn zeggen, de dames van den hofprediker er een rijtuig op na hielden. Dat was toen in Nederland een hoogst zeldzaam verschijnsel, waaromtrent ik hier twee berichten wil laten volgen, die het ongewone er van duidelijk in het licht stellen. Het eerste is van Aubéry du Maurier, den zoon van den Franschen gezant van dien naamGa naar voetnoot2), waar hij de herinneringen van zijn vader aan 's Prinsen vierde gemalin, Louise de Coligny, vermeldt: ‘Elle a conté naivement à mon père (zegt hij), qu'elle fut fort surprise, arrivant en Hollande, de la différence et rude manière de vivre de ce pays-là a celle de France; et qu'au lieu qu'elle avoit de coutume d'aller dans un carrosse, suspendu a la française, on la mit dans un de ces chariots decouverts de Hollande, conduit par un voerman, où on la fit asseoir sur une belle planche; et qu'allant de Rotterdam a Delft, qui n'en est qu'a deux lieues, elle se trouva toute froisée et toute rompue’. Zeker placht de Prinses van die omstandigheid vaak met allerlei personen te spreken. Immers ook Aitzema weet er van. Gewagende van haar overlijden, in het jaar 1621, en uitweidende over haar deugden en rampspoed, voegt hij daaraan toeGa naar voetnoot3): ‘D'eenvoudicheyt in Hollant was soo groot als sy daer eerst quam, dat sy van Dorth nae Delff ghebracht wiert op eene gemeene open waghen. Ende sy brachte d'eerste carosse mede uyt Vranckrijck. Waer na Prins Maurits gebruyckte een veltkoets, die voor ende achter, | |
[pagina 246]
| |
op ende neder of overdeckt ende onghedeckt koste ghemaeckt worden’. De klacht van de Fransche dame, bij haar aankomst, over het gebrekkige Hollandsche rijtuig, herinnert aan soortgelijk ongemak, dat Maria Stuart, insgelijks aan de Fransche weelde gewend, bij haar terugkeer in haar vaderland ondervond. Brantôme, die er getuige van was, verhaalt, hoe zij te Leith aangeland zich naar Edinburg begaf: ‘La Reyne y alla a cheval et ses dames et seigneurs sur les hacquenées de mesme; donc sur tel appareil la Reyne se mit a pleurer et dire que ce n'estoient pas là les pompes, les magnificences ni les superbes montures de la France, dont elle avait jouy si longtemps, mais qu'il falloit prendre patience’Ga naar voetnoot1). In Schotland was op dat tijdstip het rijden anders dan te paard zeker nog volstrekt buiten gebruik. Dat bij ons daarentegen, ook voordat Louise de Coligny haar fransche equipage invoerde, een rijtuig van weelde niet geheel onbekend was, kan het voorbeeld der dames Villiers, waarvan Herle ons de herinnering bewaard heeft, getuigen. Trouwens ook zij waren van elders gekomen en volgden hier de manieren na, die zij denkelijk in haar vorig verblijf hadden aangenomen. (Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde, 3de Reeks, dl. V, blz. 273 vlg.) |
|