Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 238]
| |
Het journaal van Splinter HelmichGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 239]
| |
dien tijd onder de familiepapieren, waaruit het thans aan den dag komt, berust hebben. Het komt mij voor, dat het Journaal de eer der uitgaaf wel verdient. Nieuwe verrassende berichten levert het niet. De schrijver was niet ingewijd in de geheimen van het landsbestuur of van den krijgsraad; hij voerde slechts uit wat hem gelast werd te doen; hij beschrijft wat hij te gelijk met vele anderen heeft gedaan en bijgewoond; hij doet het kort en bondig en weidt zelden uit over de bijzonderheden der gebeurtenissen. Maar het verhaal van zijn eigen bedrijf ademt den geest van zijn tijd. Het is alsof de daden, die ons door hen, die ze zelf bedreven, verhaald worden, onder onze oogen geschieden; zoo gaat het ons ook bij het lezen van Helmich's Journaal. Geen geschiedboek, dat de voorvallen uit de tweede hand geeft, kan die aanschouwelijkheid evenaren, en daarom zijn wij er meer en meer op uit om, met voorbijgang van alle tusschenpersonen, onze inlichtingen bij de oog- en oorgetuigen te gaan inwinnen. Ziedaar de hoofdreden waarom ik het dagboek wilde uitgeven. Maar bovendien is er ook nog wel wat nieuws uit te leeren; voor de tijdsbepaling en de volgorde der gebeurtenissen inzonderheid kan het goede diensten bewijzen. Ik mag dit bij eigen ervaring getuigen. Van den auteur is maar weinig, buiten hetgeen zijn dagboek leert, bekend. Hij was geboortig van Utrecht, doch de nasporingen in het archief van die stad, door den archivaris op mijn verzoek welwillend ondernomen, hebben niets omtrent de familie, waaruit hij voortkwam, aan het licht gebrachtGa naar voetnoot1). Tijdens de | |
[pagina 240]
| |
inneming van Den Briel was hij in Engeland. Denkelijk zal hij | |
[pagina 241]
| |
daarheen zijn uitgeweken, òf uit vrees voor geloofsvervolging òf uit vrees voor straf wegens deelneming aan de onlusten van het jaar 1566. Hij zelf laat ons omtrent de redenen van zijn uitlandigheid in het duister. Van zijn gezin en zijn nakomelingschap weten wij niet veel, maar toch iets. De familiepapieren, waartoe het dagboek behoort, bevatten o.a. een brief van lijfrente, van 9 Juli 1605, op Herbertha Splithoff (zoo staat er, doch denkelijk is Splitloff bedoeld), weduwe van Splinter Helmich, ‘wylen Capiteyn’, en op ‘Adriaen en Maria Helmich, 's jaers 200 van 40 gr.’ De weduwe moet later hertrouwd zijn met jhr. Gerlich Doys, burgemeester van Deventer. Beide geslachten, van Doys en van Splitloff, zijn in Overijsel welbekend en behooren er tot de regenten-familiën. Dat doet vermoeden, dat Helmich ook van goede geboorte zal geweest zijn, hoewel het aan den anderen kant toch ook niet vreemd zou zijn, als iemand van geringe afkomst, maar die tot den rang van kapitein was opgeklommen, een goed huwelijk had gedaan.Hoe dit zij, de zoon van Splinter, Adriaen Helmich, komt voor als een deftig burger van Utrecht. De familiepapieren bevatten van hem het volgende document: ‘1618, 7 Novr. Willen vergaderen in wettachtige huwelijk, by rade en goetduncken van hare vrinden, joncker Adriaen van Hellemijs van Welle, zoon van hopman Splinter Helmich, geprocreëert by jofvr. Herbertha Splitloefs, zyne echte huisvrouwe, ter eenre zyde - ende Elisabeth Conincx, dochter van Goert Conincx, Gecommitteerde raedt ter admiraliteyt van Suyt-Hollant’. De getuigen van het huwelijk zijn alle van aanzienlijke huizen: Renesse van der Aa, Van Assendelft, enz. De gehuwde is eerst schepen en raad van Utrecht geweest en later, in 1628, raadsheer in het Hof gewordenGa naar voetnoot1). Wij zagen dat hij den naam van Van Welle had aangenomen: uit welken hoofde is mij onbekend. Zijn nakomelingen schijnen zich later alleen met dien tweeden naam te hebben genoemd en dien van Helmich te hebben opgegeven. Maar zij zijn voor ons en voor het onderwerp, dat ons bezig houdt, van geen belang. In hoever onze kapitein verwant was aan den predikant Werner Helmich, zijn tijdgenoot, blijkt nietGa naar voetnoot2). De familie-overlevering | |
[pagina 242]
| |
beweert, dat beide van één geslacht waren, en dat daarvan maar een enkele tak de hervormde religie heeft omhelsd. Of de nakomelingen van den kapitein Roomsch zijn gebleven of misschien weer Roomsch zijn geworden, weet ik niet. De tegenwoordige bezitter van de familiepapieren is, geloof ik, katholiek. Zonder twijfel heeft Bor, die ook te Utrecht geboren was en er zijn betrekkingen had, van den toenmaligen Raad der stad, jhr. Adriaen, het dagboek van diens vader, den kapitein, ten gebruike gehad. Het dagboek bestaat uit tweeërlei bestanddeelen, uit den tekst, waarin beschreven wordt wat de schrijver zelf heeft bijgewoond, en uit talrijke kantteekeningen, waarin hij gemakshalve de gelijktijdige en gelijksoortige gebeurtenissen vermeldt, waarbij hij niet tegenwoordig was. De laatste hebben natuurlijk geen historische waarde, zij herinneren aan overbekende zaken. Uit het schrift en uit de kleur van de inkt blijkt, dat het handschrift niet dagelijks werd bijgehouden, maar dat soms bij één gelegenheid de gebeurtenissen van eenige weken te zamen werden geboekt. (Kronijk van het Hist. Genootschap, dl. XXXI, blz. 159 vlg.) |
|