Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 222]
| |
De mémoires van Del RioGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 223]
| |
beschreven: Rolandi Myrtaei commentarii de motibus Belgicis. Langue francaise, in 4n, du XVIde siècle. Ik behoef niet opmerkzaam te maken op de in het oogloopende fout dezer beschrijving, die in het algemeen nauwkeuriger had kunnen zijn. De Commentarii zijn zeker niet vóór 1580 geschreven; indien dus het handschrift werkelijk van de 16de eeuw is, is het minstens een gelijktijdige copie, en verdient ons vertrouwen. Maar is dit wel zoo zeker? Nog wordt 'er in het vijfde deel van de Beschrijving van Antwerpen van Mertens en Torf, uit de Annales Antverpienses van Papenbrock vermeld, dat de Jezuieten den Latijnschen tekst van de Geschiedenis van Don Juan door M.A. del Rio bezaten: is dit hetzelfde als dat der Bourgondische Bibliotheek of een ander handschrift? En zoo het er twee zijn, zijn zij dan bij de uitgaaf beide gebruikt? Ik heb reeds gezegd, dat de Latijnsche tekst nog onuitgegeven was. Ik mag echter niet verzwijgen, dat Bayle, in een notice over Del RioGa naar voetnoot1) van diens ander historie-werk sprekende, zegt: ‘il fut imprimé à Madrid en Espagnol l'an 1610 et à Cologne en Latin l'an 1611 in 4o. Il s'intitule: Commentarius rerum in Belgio gestarum a Petro Henriquez comite Fontano, addito Tractatu de tumultibus Belgicis, auctore Ralando Meriteo Onatino’. Was dit bericht te vertrouwen, dan zou dus de Latijnsche tekst, als toevoegsel op den welbekenden Commentarius, reeds in druk bestaan. Maar ik twijfel aan de waarheid er van. Ik ken de Madridsche uitgaaf van 1610, en althans één exemplaar van den Keulschen nadruk van 1611, en in geen van beide heb ik dit aanhangsel gevonden. Bovendien het werk, dat als aanhangsel gegeven zou zijn, is veel lijviger dan het andere, dat als hoofdwerk vooraf zou gaan: dat is op zich zelf niet waarschijnlijk. Ik vermoed dus, dat Bayle op goed geloof een der bibliographen, die hij aanhaalt, zal hebben nageschreven en door dezen in dwaling zal zijn gebracht. De Latijnsche tekst verschijnt dan wel thans voor de eerste maal in druk. De Spaansche vertaling kende ik en ik heb zelfs een exemplaar er van in bezit. Maar zij is, althans hier te lande, uiterst zeldzaam en bijna onbekend. Vandaar de dringende behoefte aan een nieuwe uitgaaf. Niet dat er juist zooveel van elders onbekende feiten in voorkomen, want de ijverige Strada heeft het merkwaardigste er uit in zijn klassiek werk overgenomen en zoodoende | |
[pagina 224]
| |
sedert lang ter kennisse van allen gebracht. Maar de waarde van het geschrift, gelijk van zooveel andere, ligt niet in de beschrijving maar in de eigenaardige voorstelling en beoordeeling der gebeurtenissen. Wij verlangen in onzen tijd, bij de veranderde wijze van behandeling der geschiedenis, niet slechts te weten wat gebeurd is, maar ook wat de tijdgenooten van allerlei gezindheid en partij er van dachten en oordeelden. Naast de Commentarii van Juan Baptista de Tassis verdienen uit dien hoofde de Commentarii van Del Rio een aandachtige overweging. De auteur is het beruchtst als schrijver der Disquisitiones Magicae, dat monument van het bijgeloof van zijn tijd. Maar hij verdient niet naar dit ééne geschrift gevonnisd en veroordeeld te worden. Hij was een geletterd en geleerd man, scherpzinnig op zijn wijze, en wel in staat om op te merken wat geschiedde en verstandig genoeg om te gissen naar de drijfveeren en bedoelingen der handelende personen. Hij was overigens waarheidlievend en oprecht, doch verre van onpartijdig. Hij behoorde met hart en ziel niet slechts tot de koningsgezinden, maar zelfs tot de Spaanschgezinden. Hoewel te Antwerpen geborenGa naar voetnoot1) en in Nederland grootgebracht, was hij toch, evenals zijn vader en moeder, een Spanjaard in zijn hart; zijn landgenooten beschimpt hij in zijn Commentariën wegens hun hooge woorden, waaraan hun moed niet beantwoordt; de landgenooten van zijn voorouders daarentegen prijst en verontschuldigt hij zooveel hij kan. Juist om die reden hooren wij hem gaarne. Getuigen van de nationale partij hebben wij genoeg; Spaanschgezinden, die ons le revers de la médaille toonen, zijn schaarscher. En onze tijd, die althans in de geschiedenis naar onpartijdigheid streeft, verlangt beide zijden te hooren. Ook de rang van onzen auteur zet aan zijn berichten groote waarde bij. Hoewel pas 25 jaren oud was hij, bij de komst van Don Juan, raadsheer in het Hof van Brabant, een der weinigen, die de partij van den landvoogd kozen, en daarom in groot aanzien; hij verkreeg weldra den eersten rang onmiddellijk na den kanselier, | |
[pagina 225]
| |
en werd bovendien aangesteld tot een der commissarissen-generaal in zaken der confiscatieGa naar voetnoot1). Van nabij bekend derhalve met hetgeen van don Juan en zijn vrienden uitging, kan hij ons hun daden voorstellen in het licht, waarin zij ze beschouwd wilden hebben. Maar over dit alles zal de Notice, die ons de geachte uitgever belooft, zeker uitvoerig handelen. Voorloopig zij deze korte aanwijzing genoeg. Niet over het boek, maar over de wijze, waarop het eerste deel er van is uitgegeven, heb ik een en ander te zeggen. Oprecht gesproken, de uitgaaf laat veel te wenschen over. De tekst moge nauwkeurig naar het handschrift afgedrukt zijn, hij is èn wegens de absurde interpunctie èn wegens de vele bedorven lezingen niet dan met omzichtigheid te gebruiken; de vertaling, hoewel doorgaans juist en zelfs op sommige plaatsen elegant, wordt echter door vele misvattingen ontsierd, en eindelijk is er van de Spaansche vertaling niet behoorlijk gebruik gemaakt. Het is zeker de plicht van een uitgever, dat hij den tekst trouw naar het handschrift laat afdrukken. Maar men kan alles overdrijven, zelfs de trouw van den uitgever. Algemeen veroorlooft men zich de leesteekens zoo te stellen als de lezer ze behoeft om zonder haperen te lezen. Ook in de spelling wijzigt men meestal eenige kleinigheden; de niet ongewone schrijfwijs der handschriften e voor ae verbetert men naar het hedendaagsch gebruik. Onze uitgever laat echter op eenige weinige plaatsen de enkele e staan, en geeft dus met zijn inite (p. 25), domus civice (p. 170), en vooral certe (p. 100), den gewonen lezer noodelooze moeite. Fouten als: contra Granvellani, ergo Regem, animo in den nominativus, inflammarit voor inflammavit, contatione voor cunctatione en dergelijke in menigte hadden niet moeten blijven staan. Andere zijn zeker geen fouten van den schrijver maar van den uitgever. In het handschrift schijnen de letters c en r niet wel te onderscheiden: daarom wordt gedrukt srapha (p. 34), en wat erger is tot tweemaal toe (p. 114 en 154), raptus waar de zin captus vordert. Evenzoo schijnt de x in het handschrift veel op t te gelijken: p. 41 lezen wij prospera et casu voor ex casu; p. 244: liberationem dilatam et ipso tractatu, enz. Van dezelfde soort is (p. 264), res voor Rex. Zulke fouten ontsieren een uitgaaf maar schaden niet veel; zij vallen dadelijk in het oog, en de vertaling lijdt er niet bij. Van meer belang echter zijn andere misstellingen in den tekst, die tot misvattingen in de vertaling hebben geleid. | |
[pagina 226]
| |
Zoo wordt er (op p. 154) gesproken van het gevangen nemen van Gaspar de Robles, en gezegd: ‘Erat ille veteranus miles....... Is miles.... tum temporis a praefectis suis erat abalienata voluntate’. In plaats van ille moet natuurlijk illi worden gelezen: Robles had oude soldaten onder zich, die van hun officieren afkeerig waren geworden. Ongelukkig heeft de vertaler dit niet gezien, en hij schrijft: ‘C'était un vieil officier.... A cet époque ce capitaine avait fini par s'aliéner les sympathies des lieutenants sous ses ordres’. Op pag. 202 lezen wij: ‘eosdem suasisse Regi ut illis praeciperet’; er moet staan ‘ut illi praeciperet’: men ried den koning dat hij don Juan zou gelasten, en niet, zooals de vertaler schrijft. dat hij aan de Staten-Generaal zou opdragen, de leden van den Raad van State te kiezen. Op p. 64 wordt bedoeld, dat Requesens den oorlog lenius, met minder wreedheid, voerde; en staat echter dat hij het lentius, ‘avec plus de lenteur’, deed. - Op p. 156 lezen wij, dat tien vaandels soldaten van Mondragon tot de Staten overliepen ‘turpi a suis tectis perfugio’: ‘qui quittèrent honteusement leurs cantonnements’. Er moet gelezen worden: ‘turpi a suis praefectis perfugio’, - niet slechts omdat de zin dit vordert, maar ook omdat de Spaansche vertaling het leert: ‘aviendo tratado ignominiosamente a sus capitanes’. Dat is een algemeene grief, die ik tegen den uitgever heb, dat hij zoo zelden die vertaling geraadpleegd beeft. Don Rodrigo de Medina y MarzillaGa naar voetnoot1), aan wien wij haar danken, getuigt wel bescheiden in zijn voorrede, dat hij zijn geringe kennis van het Latijn, die hij in de school had opgedaan, onder de wapenen heeft vergeten, maar hij toont, dat hij toch doorgaans de meening van den auteur goed wist te vatten en weer te geven. Een enkele maal vergist hij zich in een minder algemeene beteekenis van een woord, maar zelden en niet onvergeeflijk. Dat hij, de vrome katholiek, als hij ‘fides’ leest, alleen aan zijn heilig geloof denkt, en bij gevolg de phrase ‘non modo res jam pridem consumta, sed fides etiam defecit’, naar die opvatting vertaalt, is hem zeker niet ten kwade te duiden. Te minder, omdat hij op menige andere | |
[pagina 227]
| |
plaats een onduidelijke uitdrukking van den auteur allergelukkigst verduidelijkt heeft, en onzen vertaler voor meer dan éénen misslag zou hebben beveiligd, zoo deze zijn hulp maar niet versmaad had. Om een voorbeeld te noemen. Wij lezen (p. 85), dat de Spaansche troepen verontwaardigd waren wegens ‘un bruit incertain qui circulait d'un projet élaboré en commun par le prince d'Orange et les Etats de les deporter dans une île de la Plata’. Een verwonderlijk plan inderdaad, als La Plata beteekenen moet, wat wij er alleen door verstaan kunnen. Rio de la Plata. Hoe kwamen wel de Prins en de Staten in de verdenking van de Spaansche soldaten naar Amerika te willen overzetten. De Latijnsche tekst zegt eenvoudig ‘in Platae insulam’. De Spaansche vertaler begrijpt, dat hier eenige opheldering niet overbodig zal wezen, en schrijft ‘a la isla de Vùorn, llamada de la Plata’. Zijn verklaring is volkomen juist: het gerucht wilde, dat er plan was om de Spaansche soldaten over te brengen naar Westvoorn of de PlaatGa naar voetnoot1) (nog thans is de laatste naam in Ooltgensplaat overgebleven). Den 6den Juli had Mondragon zelf den Raad van State op het wenschelijke van een onderneming tegen dit eiland opmerkzaam gemaakt: ‘ce que le plus convient au service de Sa Maj. (schrijft hij)... egt: que avec la plus grande briefveté possible l'on saisist la Plate et Gouree’Ga naar voetnoot2). Het gerucht was dus niet zoo ongerijmd als het er in de vertaling van Delvigne uitziet. Op dezelfde bladzijde wordt de vertaling nog door een niet minder dwaze fout ontsierd. De Spaansche soldaten. heet het daar, maakten zich met geweld van Aalst meester: ‘occisis aliquot civibus et Regio quodam accenso suspendio necato’. Dit wordt vertaald: ‘Ils y massacrèrent quelques citoyens, brûlerent la potence et massacrerent un officier du Roy’. Indien ‘accenso suspendio’ zou moeten beteekenen wat ik in het Fransch cursief heb gesteld, is de vergissing al zeer zonderling. Wat een accensus is en wat suspendio necare wil zeggen, kan men in elk lexicon vinden. Onze Spaansche krijgsman zet getrouwelijk over: ‘matando algunos vezinos y ahorcando a un Realengo’. Wat in de Latijnsche antiquiteiten justitium beteekent is, geloof ik, bekend. De auteur durft het woord dan ook als duidelijk genoeg gebruiken en zegt (p. 160), dat de edelen ‘omnia in eo | |
[pagina 228]
| |
justitio communia occupanti concedi dictitabant’. De Spanjaard vergist zich niet in den zin en vertaalt terecht: ‘diziendo que porque no avia justicia era permitido a cada uno tomar lo que pudiesse’. Maar onze uitgever leest bij ongeluk voor justitio, institio, en merkt in een aanteekening op dat? institio’ reeds ‘très rare’ maar ‘institium’ nog raarder is, en hij verklaart dan zoo goed het wil, wat de auteur, ‘avec sa concision voisine de l'obscurité’, met dat woord wel mag bedoeld hebben. Gelukkig dat de zin duidelijk genoeg is, en de vertaler zich daarin niet erg vergissen kan. Ik zal geen meerdere proeven van onjuiste overzetting aanhalen. Ik moet nog zeggen en toonen, dat ook tegen de historische waarheid nu en dan wordt gezondigd. Dat de baron D'Ainchies in 1576 zich op weinig eervolle wijs van het kasteel van Kamerijk en van den kommandant heeft meester gemaakt, is bekend. Dat die kommandant de baron De Lycques was, insgelijks; in de Spaansche vertaling staat die naam dan ook goed gespeld, maar in den Latijnschen tekst en in de Fransche vertaling heet hij ‘Cycquius, le baron de Cycques’. De uitgever heeft de gewoonte om, waar de auteur den inhoud van een staatsstuk breedvoerig opgeeft, als vertaling daarvan het oorspronkelijk Fransche stuk in te lasschen. Ten opzichte van het alleruitvoerigste, een brief van prins Willem, doet hij dit echter niet, omdat hij het oorspronkelijke er van niet heeft kunnen opsporen. De brief dagteekent in den Latijnschen tekst van prid. Kal. Jan. en in de Spaansche vertaling van 4 de Enero, maar hij komt bij Bor voor op 30 November. Dit weet de uitgever en hij vraagt: ‘qui a fait ici erreur’? Het antwoord had hij gemakkelijk zelf kunnen vinden. Want sedert 1830 staat de oorspronkelijke tekst van den brief gedrukt in Gachard's Analectes Belgiques (p. 301-311) en is daar gedateerd 30 November, even als bij Bor; welke datum bovendien bevestigd wordt door de resolutiën der Staten-Generaal, waar op den 2den December staat aangeteekend: dat gelezen is een brief van den prins van Oranje van 30 November, overgebracht door Aldegonde. Del Rio heeft dezen brief blijkbaar verward met een lateren; wat hij er van zegt, dat de brief den Staten-Generaal eerst na het uitvaardigen van het Eeuwig Edict in handen kwam, slaat ontegenzeggelijk op de declaratie van den Prins en de Staten van Holland van 19 Februari 1577Ga naar voetnoot1). Dergelijke verwarringen treft men dikwerf | |
[pagina 229]
| |
aan bij schrijvers van mémoires; zij verlaten zich op hun geheugen, dat echter wel een getrouw beeld der gebeurtenissen in de hoofdtrekken bewaart, maar in bijzonderheden niet zelden bedriegt. Op één enkele plaats (p. 236) teekent de uitgever aan, dat de Spaansche vertaling een paar woorden meer bevat dan het handschrift, dat hij aan zijn Latijnschen tekst ten grondslag heeft gelegd. Men zou daaruit allicht opmaken, dat overigens de vertaling niets eigenaardigs oplevert; maar het tegendeel is waar. Op sommige plaatsen vinden wij geheele uitweidingen in het Spaansch, die in het Latijn ontbreken. Zoo treffen wij (p. 17 volg.) over het gevangennemen van Luys del Rio en het in tijds vernietigen van zijn geheime papieren een bericht aan, dat in den Latijnschen tekst (p. 92) niet wordt gevonden. Iets verder worden over de behandeling, die De Tassis en andere Spaanschgezinde grooten van de vrijheidsvrienden ondervonden, bijzonderheden meegedeeld, die in de oorspronkelijke Commentariën, althans zooals zij nu worden uitgegeven, evenmin voorkomen. Opmerkelijk is het nog, dat de Spanjaard, die zijn boek in 1601 in het licht zond, op een aantal plaatsen de namen verzwijgt van hen, die in den Latijnschen tekst minder tot hun eer worden vermeld: b.v. van de Nederlandsche heeren, die (p. 42) gezegd worden Alva met hatelijke bedoeling tot het vorderen van den Tienden penning te hebben aangezet; van Aerschot, die (p. 60) gezegd wordt uit naijver op Geronimo de Roda afvallig van den koning te zijn geworden; van Champagney, die (p. 80) beschuldigd wordt van den toeleg om, uit haat tegen D'Avila, Antwerpen aan den prins van Oranje in handen te spelen; van Bracamonte, aan wien (op p. 38) de schuld wordt gegeven van door zijn beschimping Aremberg tot het wagen van den slag bij Heiligerlee te hebben gedreven, en van meer anderen, die hij blijkbaar evenzeer wenscht te sparen. Had ik den uitgever, eer hij zijn taak ter hand nam, een raad mogen geven, ik zou hem hebben aangespoord om overal de Spaansche navolging met het Latijnsche opstel zorgvuldig te vergelijken, en al de afwijkingen der eerste van de laatste aan te teekenen. Het zal wel niet uit te maken zijn, of hetgeen de vertaling meer bevat dan het oorspronkelijke al dan niet aan den schrijver zelf moet worden toegeschreven, en of misschien het handschrift der Bourgondische bibliotheek hier en daar lacunes heeft, die in de copie, waarop de vertaling gemaakt is, niet | |
[pagina 230]
| |
gevonden werden. Maar hoe dit zij, de Spaansche uitgaaf is zeldzaam en slechts door enkelen te vergelijken: men had dus mogen verwachten dat de nieuwe uitgever zich die moeite voor allen zou hebben getroost, Zooals hij thans zijn taak heeft verricht, blijft de Spaansche vertaling nog altijd onontbeerlijk, en zijn uitgaaf onvolledig. (Nederl. Spectator, 1869, blz. 289 vlg.) |
|