Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 193]
| |
Guicciardini's beschrijving der NederlandenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 194]
| |
stad. Bovendien is het bekend dat hij in den dienst van Alexander en Cosimo II de Medicis is opgegroeid, maar om redenen, die ons onbekend zijn, Florence voor goed verlaten heeft. Sedert, van het jaar 1565 af, zoo niet vroeger, heeft hij zich in Nederland en bij voorkeur te Antwerpen opgehouden tot aan zijn dood toe. Van zijn verblijf in Nederland is slechts één bijzonderheid te boek gesteldGa naar voetnoot1). Onder het schrikbewind van Alva is hij in den kerker geworpen, doch na korten tijd weer ontslagen. Ziehier de woorden waarin ons dit Thuanus bericht, bij gelegenheid dat hij op het jaar 1589 van zijn overlijden gewag maaktGa naar voetnoot2): ‘Is pro salutari consilio, quod et scripto complexus fuerat de abolenda quadragesima, gratiam olim ab Albano retulerat in carcerem ignominiosum ob id conjectus. Quod Albanus postea excusavit, cum diceret non tam ob consilium optimo viro succensere, quam quod illud, jussu suo (nam fatebatur) cum scriptis mandasset, non per ipsum scriptorem sed per alias manus in suas, praepostere perfidi hominis gratiam suam occupantis diligenter, illud pervenisset’. De zin dier laatste woorden zal moeten zijn, dat Alva vooral daarover vertoornd was, omdat de schrijver hem het advies niet zelf overhandigde, maar door tusschenkomst van een derde bezorgde. Die omstandigheid is voor ons van ondergeschikt belang. De hoofdzaak is, dat Guicciardini aan Alva zou hebben geadviseerd ‘de abolenda quadragesima’, tot het afschaffen der groote vasten, en dit advies zelfs op bevel van Alva in schrift zou hebben gesteld. Mij dunkt, de ongerijmdheid van dit verhaal moet ieder in het oog springen. Toch spreekt BayleGa naar voetnoot3) er van als van een eenvoudige zaak: ‘Le duc d'Albe le fit mettre en prison (zegt hij) pour avoir écrit un livre sur les motifs qui devroient porter à abolir le carème’. Nog erger maakt het MarchandGa naar voetnoot4). Hij had bij Fontanini (of bij een van diens navolgers, Haym, Geremia) gevonden, dat Guicciardini in de gevangenis was gezet ‘pour avoir parlé des impots’, en zonder nadenken, zonder zich door hun aanwijzing op den goeden weg te laten brengen, leest hij hun de les en zegt: ‘Ce ne fut point pour avoir parlé des impôts, mais par un contretemps bien fâcheux | |
[pagina 195]
| |
pour cet auteur et nettement exposé par Mr. Bayle, que le duc d'Albe le fit enfermer’. Toch is een advies van Guicciardini over een belasting aan Alva niet zoo ongerijmd als een advies over het afschaffen van de vasten. Zoo ooit is hier in den tekst van Thuanus een emendatie noodig en zeker: lees in plaats van ‘de abolenda XLa’ ‘de abolenda Xa’, over het afschaffen, beter gezegd het niet invoeren van den 10den penning. Ik durf niet beslissen of de fout aan een afschrijver moet geweten worden of aan den auteur zelf, die zich dan door een valsche lezing in het geschrift, dat hij volgt, zou hebben laten misleiden. Aan de juistheid mijner emendatie valt niet te twijfelen. Ik heb er ten overvloede nog een afdoend bewijs voor. De bekende Languet schrijft in zijn brief van 27 Mei 1569 aan August van Saksen: ‘.... Hoc certum est Ludovicum Guicciardinum Florentinum, cuius extant quaedam scripta, iussu Albani fuisse nuper coniectum in vincula, cum nomine mercatorum exhibuisset ei scriptum, in quo continebatur, plane periturum Antwerpiense emporium, si decima mercium, quae evehuntur, exigeretur a mercatoribus, adscriptis eius rei causis’. Zoo waren dus de Italiaansche schrijvers, die Marchand te recht wijst, in hun recht. Nu wordt eerst het geheele verhaal van Thuanus ons duidelijk. Guicciardini heeft misdaan door tegen de gehate belasting van den 10den penning, niet door tegen de vasten te schrijven. En Alva verklaarde niet zoozeer den raad zelf als wel de wijs, waarop hem die geworden was, kwalijk genomen te hebben. Het hinderde hem zeker het meest, dat de auteur het verzoekschrift niet aan hem rechtstreeks overgeleverd, maar in meerdere of mindere mate ruchtbaar gemaakt had, waardoor de tegenstand tegen de nieuwe belasting te meer gestijfd moest worden. Opmerking verdient ook wat Languet zegt, dat Guicciardini ‘nomine mercatorum’, in naam der kooplieden, gesproken had, denkelijk der Italiaansche kooplieden, die te Antwerpen talrijk en in groot aanzien warenGa naar voetnoot1). Deze ééne bijzonderheid uit het leven van onzen auteur geeft ons een voorstelling van zijn dagelijksch bedrijf, van zijn positie in de Nederlandsche samenleving. Hij verkeerde onder zijn landgenooten te Antwerpen, hij diende hen met zijn pen; uit eigen | |
[pagina 196]
| |
aandrift en uit belangstelling in hetgeen zijn vrienden betrof, bestudeerde hij den aard van den handel en de nijverheid en de maatschappelijke toestanden, waaraan het welvaren in de Nederlanden verbonden was. Zoo kwam hij er als van zelf toe om hetgeen hij tot eigen naricht onderzocht had, in zijn Descrittione ten algemeenen nutte uit te geven. Het voorbeeld van zijn bewonderden oom deed hem bij den aanvang van zijn loopbaan als geschiedschrijver optreden. In 1565Ga naar voetnoot1) verschenen te Antwerpen bij Silvius zijne Commentarii delle cose più memorabili seguite in Europa, specialmente in questi Paesi Bassi, del 1529 in sino 1560. Het boek maakte tamelijken opgang; het werd in drie talen tegelijk uitgegeven, in het Italiaansch, Duitsch en Latijn, en het is later meermalen herdrukt, zelfs nog in 1582. Met dat al was het een mislukte proeve, die toonde dat de neef den oom niet evenaren zou, en zich niet boven het alledaagsche zou verheffen. De auteur schijnt dit begrepen te hebben, althans hij heeft geen tweede poging gewaagd en zich voortaan bepaald tot een lichter soort van literatuur, waarvoor zijn krachten beter berekend waren. In 1567 verscheen de beschrijving der Nederlanden, waarmee wij ons thans gaan bezighouden. De eerste uitgaaf is de Italiaansche in folio, met dezen titel: Descrittione di M. Lodovico Guicciardini Patritio Fiorentino, de tutti i Paesi Bassi, altrimente detti Germania Inferiore. Con più carte di Geographia del paese et col ritretto naturale di più terre principali. Al Gran' Re Cattolico Filippo d'Austria. In Anversa MDLXVII. Apresso Guglielmo Silvio, Stampatore Regio. Con privilegio. Het werkGa naar voetnoot2) is de vrucht van langdurig onderzoek en van raadpleging met verscheiden inlandsche geleerden. Vooral over Antwerpen en in het algemeen over Brabant handelt hij uitvoerig en nauwkeurig; maar van de meer afgelegen provinciën van het Noorden, waarover hij natuurlijk korter en oppervlakkiger heenloopt, zijn zijn beschrijvingen belangrijk, dewijl er niets beters bestaat. Pontus Heuterus verwijt hem, dat hij het boek van Calvete d'Estrella over de inhuldigingreis van Philips in 1549 El felicissimo viaje geplunderd heeft zonder het te noemen, | |
[pagina 197]
| |
‘suppresso auctoris nomine’; maar die beschuldiging is onbillijk. Van plagiaat is Guicciardini volkomen vrij; en, hoewel het geschrift van Calvete voor zijn tijd en als eerste proeve van Nederlandsche plaatsbeschrijving hoogst verdienstelijk is en nog altijd verdient geraadpleegd te worden, was toch reeds Guicciardini zoo veel beter en vooral vollediger ingelicht, dat hij van zijn voorganger niet veel leeren kon. Dat hij zich niet op hem beroept, ook waar hij ongeveer hetzelfde bericht, zal dus wel daaruit verklaard moeten worden, dat hij zijn kennis niet bij den Spaanschen schrijver, maar bij de Nederlanders, die hij raadpleegde en om inlichting verzocht, bekomen had. De beschrijving is vooral daarom zoo bijzonder belangrijk, omdat zij toestanden afschildert, die kort daarop zoo aanmerkelijk veranderd zijn, dat zij uit beschrijvingen van vroeger dagteekening moeilijk te herkennen zijn. Guicciardini had zijn bouwstof juist verzameld en verwerkt, toen de beeldenstorm losbrak, vóór de komst van Alva en derhalve vóór het begin der troebelen. Om te weten hoe de Nederlanden gesteld waren, eerde opstand ze uiteenscheurde en het wapengeweld vooral het Zuiden verdierf, moeten wij nog steeds in de eerste plaats bij Guicciardini om naricht gaan. De opdracht aan de regeering van Antwerpen dagteekent van October 1566, het octrooi van ongeveer één jaar te voren. Tien jaren na de uitgaaf had de Spaansche Furie Antwerpen geplunderd en verwoest, en stond het geheele Nederland, tijdelijk door de Pacificatie van Gent vereenigd, aan het begin van den burgeroorlog, die geheel veranderde toestanden heeft voortgebracht. Guicciardini heeft dus het juiste oogenblik voor zijn beschrijving gekozen. De Fransche vertaling, die in hetzelfde jaar of vroeg in het volgende bij denzelfden uitgever verscheenGa naar voetnoot1), heeft niets eigenaardigs: zij houdt zich trouw aan den oorspronkelijken tekst; wie haar heeft gemaakt, is onbekendGa naar voetnoot2). Het eenige, wat mij voorkomt bijzondere vermelding te verdienen, is de Fransche opdrachtsbrief van den auteur aan de landvoogdes, waarin zijn verhouding tot de politieke partijen duidelijk uitkomt. Ik deel hem hier in zijn geheel mee. ‘A Madame Marguerite d'Austrice, Duchesse de Parme et de | |
[pagina 198]
| |
Plaisance, Regente pour sa Maté du Pais-Bas et de la Franche Conté de Bourgoigne. A.V.A. Madame se doibt non seulement ceste poure traduction de ma Description de ces Pais-bas en François, comme à Régente d'yceulx, mais se doibt vrayement la couronne de vertu et de louange, puisque ia par l'espace de huict ans continuels elle ha regi et gouverné le dict pais pour le Roy son frere, en telle paix et prosperité que tout consideré à peine se trouvoit la pareille en autre part; mais que plus est, estant esmeu et suscité par meschantes humeurs et influence bumaine ou plus tost par diabolique instigation et fatale malediction, une pestilentiale infirmité de diverses heresies quasi par toutes les regions de la Province, avec si horrible alteration et perturbation des manans qu'il en pourroit advenir la totale ruine et destruction du pais, V.A. avec merveilleux prudence, sagesse, patience et diligence veillant iour et nuit (comme cest notoire à tout chascun) y ha par très bon et meur conseil pourveu, et donné un tel ordre et regiment de politie et d'armes, que tous les bons prenans courage et les mauvais le perdant entièrement, est succédé incontinent, et quasi miraculeusement une tranquilleté, une recoignoissance et repentance aux delinquans de leurs faultes et pechez, que ie tiens pour asseuré, que si le demourant se corrigera et radressera par V.A. moderéement avec la clemence et mansuetude accoustumée de la serenissime maison d'Austrice, specialement de nostre Roy, comme l'on attend, les gens ayant recognu leur erreur et abusion, seront prins et liez tellement par tant de humanité et cordiale benignité, que en rendant graces a Dieu, premièrement de leur avoir rendu la vraye Lumiere pour se bien conduire, le remercieront après de leur avoir donné un Prince si clement et une telle Gouvernante, avec deliberation ferme et constante de vivre et mourir au vray service de Dieu et a la grace de leur Roy a perpetuel bonneur et louange de S. Mté et de Madame la Regente. V.A. par sa bonté et grace prendra de bonne part cest petit present et discours, en usant comme bon luy semblera; et moy en faisant yci fin, luy baiseray reveréement la tres-noble main, priant le Createur, Madame, de donner contentement et ioye a V.A. D'Anvers le 16 iour d'Aoust 1567. De V.A. Sme Tres humble serviteur a iamais, Lodovico Guicciardini’. | |
[pagina 199]
| |
Die zoo schrijft, behoort natuurlijk tot de middenpartij; hij heeft een af keer van de uitspattingen van het volk, maar evenzeer van het schrikbewind, dat daarin de reden van zijn bestaan zoekt. Hij meent, dat nu de opstandelingen geslagen en gestraft en de orde overal hersteld is, de ‘clemence et mansuetude accoustumée de la serenissime maison d'Austrice’ aan de beurt zou zijn. En zoo durfde hij spreken den 16den Augustus, terwijl Alva reeds binnen de grenzen en al voor de poorten van Brussel was en de verontwaardigde landvoogdes van haar broeder gedurig dringender haar ontslag vroeg. De Florentijnsche edelman toonde zich dus geen aanbidder van de opgaande zon. Geen wonder, dat Alva in hem een tegenstander zag en hem, gelijk wij gezien hebben, zoodra hij er aanleiding toe gaf, in den kerker wierp. In geen andere talen heeft Silvius, zoover wij weten, deze eerste redactie uitgegeven; beide de Italiaansche en de Fransche toch zijn opgehelderd door kaarten, platte gronden en afbeeldingen van gebouwen, waarover de Brusselsche archivaris Pinchart in den Messager des sciences historiques van 1855 een zeer lezenswaardig opstel geschreven heeft, waarheen ik den lezer verwijsGa naar voetnoot1). De meeste platen zijn vrij grove houtsneden; een met zorg bewerkte kopergravure stelt de kaart van Nederland voor; zij is vooral de aandacht waardig om den graveur, die zijn naam heeft geteekend: ‘C.D. Hooghe’Ga naar voetnoot2), dezelfde Cornelis de Hooge, die later voor een bastaard van keizer Karel wilde doorgaan en het afvallige Noord-Nederland onder 's konings gehoorzaamheid terugbrengen, maar den 29 Maart 1583 zijn mislukt opzet op het schavot met den dood boetteGa naar voetnoot3). Omstreeks dezen tijd hield hij zich bezig, voor rekening der regeering, met het graveeren van de plannen van Nederlandsche vestingen, die hij in samenwerking met zekeren Francesco de Marchi zou uitgeven; maar van de uitgaaf is niet gekomenGa naar voetnoot4).
De tweede vermeerderde uitgaaf (1581Ga naar voetnoot5)), was zeker reeds | |
[pagina 200]
| |
eenige jaren vroeger door Willem Silvius, den uitgever der eerste editie, voorgenomen en voorbereid. Naar het schijnt, had hij zich tot eenige stadsregeeringen gewend met verzoek om subsidie in de kosten van het teekenen en graveeren der platte gronden. In het Stadsboek van Utrecht van 1579-1580 vindt men, dat hem van wege de stad toegevoegd isGa naar voetnoot1) ‘tot hulp ende onderstand van sijn costen, gehadt ende noch te doen, om in druck uyt te geven de beschrijvinghe der ganser Nederlanden ende voor de conterfeytselen der steden ende sonderlinge mede van deser stadt, 30 £’. Denkelijk zal hij gelijk verzoek ook welaan andere steden hebben gericht, hoewel mij daarvan geen bewijzen zijn voorgekomen. Voor hij met drukken begon, stierf hij, in Augustus of September 1580. Nu nam Chr. Plantijn de taak over. Hij herhaalde het verzoek, door zijn voorganger aan de steden gedaan, en kreeg insgelijks van sommige subsidie, met name van Utrecht 30 £, blijkens de post in de stadsrekening van 1580-81Ga naar voetnoot2). Andere steden belastten zichzelf met het vervaardigen en in plaat brengen van haar plattegrond. Dat zegt Plantijn zelf op de laatste bladzijde der Fransche uitgaafGa naar voetnoot3): ‘Ainsi s'est il ensuivi que nous avons recouvert et faict tailler toutes les cartes desdictes Provinces et de plusieurs villes d'icelles au mieux qu'il nous a esté possible selon les patrom, qu'il a pleu à quelques ungs des Magistrats d'aucunes d'icelles villes nous envoyer liberalement etc.’ En dat hij dit met waarheid zegt, kan blijken uit de stadsrekening van Leiden, waarin op 22 Augustus 1580 geboekt staat: ‘Aan Jan Liefrinx 40 gl., van 40 gr. 't stuck, voor het teekenen van de stad op platte forme ende op 't perspectief, om | |
[pagina 201]
| |
naer Antwerpen gesonden te worden aen Christoffel Plantijn, eertijdts drucker, ende gestellt te worden in het boeck van Guiardijn, volgens belofte van de stadtswegen aen Plantijn gedaen’. Uit dien hoofde bezitten de plattegronden, die in de tweede uitgaaf voorkomen, voor ons zoo hooge waarde; zij zijn middellijk of onmiddellijk door de steden zelf bezorgd en volkomen te vertrouwen. Bij het ter perse leggen van het boek waren nog niet alle gereed; zij kwamen allengs in; vandaar dat de exemplaren dezer uitgaaf verschillen; in sommige komt van Mechelen nog de oude houtsnede van Silvius voor, in andere is die vervangen door de latere gravure. Vollediger dan eenig exemplaar van de Italiaansche uitgaaf, dat mij onder de oogen is gekomen, is de Fransche van het volgende jaarGa naar voetnoot1). Daarin komt van meer dan een Zuid-Nederlandsche stad de plattegrond voor, die in de Italiaansche ‘per causa della guerra’ niet gegeven had kunnen worden.
In de Fransche uitgave van 1609 vindt men vermeerderingen door Petrus Montanus. MontanusGa naar voetnoot2) nam de vertaling van de tweede uitgaaf (van Belleforest) letterlijk over, zonder zich om hetgeen de Italiaansche uitgaaf van 1588 meer bevatte dan de vorige te bekommeren. Maar hij zelf voegde er zeer uitvoerige ‘additions’ bij, die niet zonder waarde zijn. De schrijver der uitmuntende Zelandia Illustrata, Mr. M.F. Lantsheer, schrijftGa naar voetnoot3), dat, ‘als men de additions in deze uitgaaf, bij de beschrijving der Zeeuwsche steden geplaatst, vergelijkt met de Grande Chronique van J. Fr. Le Petit, men tot de overtuiging komt, dat deze niet van Montanus, maar van Le Petit zijn’. Ik had gewenscht, dat hij dat duidelijker had aangetoond. Mij althans is het niet gebleken. Wel is het zeker, dat Montanus de Grande Chronique gekend en gebruikt heeft; maar dat hij zou hebben overgedrukt wat Le Petit gesteld en voor deze uitgaaf bestemd had, kan ik niet aannemen. Wat Lantsheer tot zijn vermoeden schijnt geleid te hebben is het volgende. Toen Le Petit in 1596 | |
[pagina 202]
| |
de uitgaaf zijner Grande Chronique voorbereidde, wendde hij zich tot de Staten der provinciën en de regeerders der steden, met verzoek om subsidie, ten einde zijn werk met koperen platen en kaarten te kunnen versieren. Van de stad Utrecht ontving hij werkelijk 20 £Ga naar voetnoot1). Andere steden sloegen zijn verzoek af. In het gerechtsdagboek van Leiden leest men op 17 October 1596: ‘Opte requeste, daerby Le Petit versocht dat Borgemeesteren souden gelieven op haeren costen de coperen plate te laeten delinieren ende uytsnyden, om die tzijnder plaetse in die Chronycke gebracht te worden - stont geappointeert: nihil ut petitur’. De regeerders van Arnemuiden, van welke plaats in de vroegere uitgaven van Guicciardini geen plattegrond was opgenomen, maakten van deze gelegenheid om in die leemte te voorzien, gebruik, en lieten ‘de stad met hare gelegenheid van bolwerken, haven, kerken etc. in eene nieuwe plaat snyden, om gedrukt te worden in de Nederlantsche geschiedenissen, die een Mr. Jan François le Petit, notaris te Middelburg, uit het Duitsch in het Fransch is oversettende’. Doch om ons onbekende redenen heeft Le Petit die plaat in zijn werk niet opgenomen. Zij is voor het eerst afgedrukt in de uitgave van Guicciardini van 1609. Lantsheer schijnt te vermoeden, dat dit door de bemoeiing van Le Petit is geschied, om daaruit af te leiden, dat deze ook in het samenstellen der ‘Additions’ de hand heeft gehad. Ik betwijfel dit echter. Het komt mij waarschijnlijker voor, dat de koperen plaat onder de heeren van Arnemuiden is blijven berusten; en dat die, vernemende dat Cornelis Claesz. een nieuwe uitgaaf van Guicciardini onder handen had, dezen de plaat ten gebruike hebben gezonden. Ik houd dan ook Montanus voor den samensteller der ‘Additions’. Hij heeft hier en daar zijn eigen herinneringen te boek gesteld en zich zoodoende bekend gemaakt. Zoo vinden wij in de beschrijving van zijn vaderstad Gent melding gemaaktGa naar voetnoot2) van Mr. Laurens du Chesne (Laurens van Eecke) ‘ayant eu eest heur de l'avoir jadis eu pour mon precepteur’. Maar grootendeels bepaalt hij zich tot het herhalen van hetgeen anderen reeds beschreven hadden, en onder dezen ook Le Petit. De waarde van zijn toevoegsels is dan ook niet groot, doch zij verdienen evenwel niet over het hoofd gezien te worden; er valt nog wel iets uit te leeren. | |
[pagina 203]
| |
De Latijnsche vertaling van 1613Ga naar voetnoot1) is slordig. Een man van oneindig meer kunde en talent dan de vertaler, Baudius, was omstreeks 1609, ik weet niet voor welken uitgever - ik vermoed voor Cornelis Claesz. - daarmeê bezig geweest; maar hij noemde het terecht ‘inglorius pariter et taediosus labor’Ga naar voetnoot2) en liet het onafgedaan steken.
Reeds terwijl de Hollandsche vertaling van 1612Ga naar voetnoot3) ter perse was, werd te Gouda de regeering er op bedacht, dat haar stad toch waarlijk ook wel verdiende, even goed als andere, in de Beschrijving van Guicciardini afgebeeld voor te komen. Zij liet een plattegrond maken en graveeren en zond daarmeê een uit haar midden naar Amsterdam, om te vragen, of ‘men ook noch yet soude mogen brengen in 't boeck, dat gedruckt wordt, aengaende de descriptie deser stede’. Maar ongelukkig was het daartoe te laat; de tekst was reeds afgedrukt en de plattegrond verscheen dus zonder nieuwe beschrijving. Gelukkig had Blaeu reeds het plan gemaakt om ook een Latijnsche vertaling uit te geven; bij deze (1613) kon niet alleen de kaart, maar ook de nieuwe beschrijving dienenGa naar voetnoot4).
(Ten deele onuitgegeven.) |
|