Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| |||||||||
Een anoniem pamflet van 1567 toegekend aan Marnix van St. Aldegonde.
| |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
der beelden en over het vernielingswerk van Augustus 1566 geschreven heeft, en door zijn aandeel aan het laatste zooveel doenlijk op te sporen. Dit onderzoek heeft mij tot een geheel onverwacht resultaat geleid: tot het toekennen aan Marnix van een pamflet, dat zonder naam in omloop is geweest en thans zeldzaam meer voorkomt, maar zeer gewichtig is voor de geschiedenis en bovendien merkwaardig omdat het in tijdsorde tusschen het tractaat Van de Beelden affgheworpen in de Nederlanden en den Byencorff der H. Roomsche Kercke komt, en een, hoewel overbodig toch altijd welkom bewijs levert voor de echtheid van het tractaat, waarvan wij de uitgaaf verwachten. Het draagt ten titel: Vraye Narration et Apologie des choses passées au Pays-Bas touchant le Fait de la Religion en l'An MDLXVI, par ceus qui font profession de la Religion reformée audit Pays. Imprimé en l'An MDLXVII. (in 12o). Zooals ik zeide, het is thans zeer zeldzaam. Noch de verzameling van Fred. Muller, noch die van Meulman, beide zoo rijk aan pamfletten, evenmin de Academische Bibliotheken van Leiden en Utrecht bezitten een exemplaar. De Bibliotheca Thysiana alleen, die ook het eenig bekende exemplaar van Marnix' Bref Recit de l'estat d'Anvers rijk is, mag zich op het bezit van een exemplaar van dit anonieme pamflet beroemenGa naar voetnoot1). Maar hoe zeldzaam het boekje mag wezen, de inhoud is daarom geenszins onbekend. Jean Crespin heeft er in zijn Histoire des vrays Tesmoins de la verité ruimschoots gebruik van gemaakt, en Jean François le Petit heeft het zelfs in zijn Grande Chronique voor het grootste gedeelte overgedrukt. Daaruit hebben alle latere geschiedschrijvers, voor zooveel ik weet, het leeren kennen, en tot opheldering der gebeurtenissen van het jaar 1566 gebruikt. Zij citeeren het dan ook doorgaans onder den verkorten titel, dien Le Petit het gegeven heeft, van Apologie des Protestans. In mijn opstel over het Voorspel van den Tachtigjarigen oorlogGa naar voetnoot2) heb ik het ook niet anders dan uit dien overdruk aangehaald. De overdruk, zooals mij thans uit de vergelijking met het oorspronkelijke is gebleken, is minder volledig dan ik mij had voorgesteld, en wat nog erger is, niet overal getrouw. Zoo blijkt het b.v. dat een chronologische moeilijkheid, die mij veel hoofd- | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
brekens had gekost, eenvoudig uit een interpolatie van Le Petit ontstaan is. Er werd namelijk in dit geschrift van 1567 tot tweemaal toe op de bekende Artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaengien gezinspeeld, die eerst van 16 Februari 1568 dagteekenen. Een van beide scheen dus noodzakelijk aan te nemen, òf dat die datum door een drukfout vervalscht was, òf dat de Apologie des Protestants opzettelijk den schijn aannam van vroeger gesteld te zijn dan werkelijk het geval was geweest. Doch die beide verdachte zinspelingen komen in het oorspronkelijke pamflet niet voor, en daarmee vervallen alle gissingen en alle bezwaren. In haar geheel gelezen beviel mij de Vraye Narration veel beter dan in den fragmentarischen overdruk, waarmee ik mij tot nog toe beholpen had. De strekking der Apologie werd mij duidelijker, de geest er van sprak mij begrijpelijker toe, en de stijl, die mij altijd had behaagd, trok mij nog meer aan, en herinnerde mij onwillekeurig aan den schrijftrant van Marnix zelven. Wie, vroeg ik mij af, mag de schrijver dezer gewichtige Apologie der Protestanten wezen? Wien zullen de bedrukten, in afwachting van de uit Spanje dreigende kastijding, met het stellen van hun verontschuldiging bij voorkeur belast hebben? En in antwoord op die vraag rees opnieuw de gedachte aan Marnix bij mij op. Een zuiver kerkelijk auteur was de schrijver blijkbaar niet; hij was daartoe veel te diep ingewijd in de geheimen van het Compromis. En toch was hij ook niet bloot een politiek persoon; hij toonde zich in de theologie ervaren, en van nabij bekend met de bedoelingen der Consistories. Nu waren er zeker politieke theologen en theologische politieken genoeg in dien tijd, maar bij uitstek evenwel vertegenwoordigde de heer van St. Aldegonde die vereeniging van godgeleerde en staatkundige attributen. Op hem derhalve, die als vruchtbaar pamflettenschrijver bekend staatGa naar voetnoot1), moest in de eerste plaats het vermoeden zich vestigen. En al aanstonds werd het versterkt door de herinnering aan de uitnoodiging, die hem eenige jaren later, in 1570, door de synode te Emden is gedaan, namelijk: ‘dat hy een historie der dingen, die in sommige jaren herwaarts geschied zyn, beschrijve ende voornamelijk van die dingen die de oprechtinge der kerken, | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
de vervolginge der zelver, die afwerpinge ende wederopregtinge der Beelden enz. betreffen’Ga naar voetnoot1). Zulk een uitnoodiging richtte zich het natuurlijkst tot hem, die reeds in beknopten vorm de kerkelijke en wereldlijke geschiedenis van 1566 had behandeld. Maar eer ik verder ga, moet ik nog bewijzen, dat de Vraye Narration een schrijver verraadt, zoo innig vertrouwd met de gebeurtenissen als de heer van St. Aldegonde. Natuurlijk kan dit slechts overtuigend blijken uit de aandachtige lezing van het geheele opstel, en daarheen moet ik dan ook voornamelijk verwijzen. In het bijzonder vestig ik echter de aandacht op de nauwkeurige voorstelling van het ontstaan van het Compromis en van de omstandigheden, die later tot het aanbieden van het request aan de landvoogdes geleid hebben. Zoo zegt onze schrijver, tot wederlegging van de tegenwerping, die later gemaakt werd, dat het request door allen geteekend, doch door slechts weinigen zonder vertoon van macht en zonder poging om te intimideeren had behooren overgegeven te worden. ‘De fait, ils avoyent deliberé au commencement de proceder par ceste voye de signatures; mais après avoir plus meurement poisé l'affaire, et balancé tous les inconveniens, qui en fussent procedez, ils changèrent d'advis et s'arresterent a la comparition personnelle, comme estant le seul moyen et vray remede pour obvier à tous les maus que l'on craignoit par deça’; een verklaring, die bekendheid verraadt met hetgeen in den raad van de verbonden edelen is omgegaan, en die juist overeenkomt met hetgeen de Archives de la Maison d'Orange-Nassau en de Deduction du Comte de Hornes berichtenGa naar voetnoot2). Ook met hetgeen te St. Trond voorgevallen en onderhandeld is geworden, toont onze schrijver zich nauwkeurig bekend. Hij weet te verhalen, dat daar door Egmont, uit naam der landvoogdes, verzekerd werd, dat van harentwege geen soldaten tegen het Compromis werden uitgerust; waarop de Edelen van hun kant beloofden, dat zij het volk de wapenen zouden doen neerleggen. Nergens elders vinden wij de verzekering van Egmont zoo stellig vermeld, maar de geheele toedracht en de samenhang der gebeurtenissen maakt haar ten hoogste waarschijnlijk. Nu weten wij (o.a. uit zijn vonnisGa naar voetnoot3)), dat Marnix ‘a esté du conseil à l'assamblée tenue en la ville de St. Tron’, en bijgevolg, dat | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
hij werkelijk bekend moet zijn geweest met wat daar, ook in het geheim, besproken was. - Ook ten opzichte der kerkelijke zaken weet hij bijzonderheden, die alleen ingewijden weten konden. Zoo verhaalt hij, dat de openlijke prediking niet maar hier en daar uit eigen aandrift der gemeenten begonnen is, maar na rijpen rade ten gevolge van een besluit der verzamelde Consistories, ‘d'un commun accord’, juist zooals ons ook François du JonGa naar voetnoot1), die bij het nemen van het besluit tegenwoordig was, bericht. Daarentegen ontkent hij ten stelligste, dat de beeldenstorm naar afspraak en volgens een algemeen plan geschied zou zijn, en hij beroept zich tot wederlegging van deze aantijging op het voornemen der kerkeraden om een paar dagen later van alle kanten naar Brussel te komen, ten einde, in navolging der Edelen, in grooten getale een request aan de landvoogdes aan te bieden. Van dit voornemen gewaagt buiten onzen schrijver alleen de predikant Modet, in zijn apologieGa naar voetnoot2), die zelf aan den optocht deel zou hebben genomen. Dat Marnix, die herhaaldelijk in de vergadering der predikanten te Antwerpen verscheen, insgelijks met het plan bekend moet geweest zijn, behoeft niet betoogd. Hiermede geloof ik genoegzaam bewezen te hebben, dat de schrijver der Vraye Narration goed ingelicht was, zoo goed als wij van Marnix en van niet velen buiten hem vermoeden kunnen. Maar aan den anderen kant moet ik opmerken, dat dit bewijs op zich zelf nog niet veel beteekent, omdat de schrijver, wie hij geweest zij, niet uit eigen naam maar uit dien der Protestanten in het gemeen spreekt, en derhalve zijn berichten kan hebben ingewonnen bij meerdere personen, zoo geestelijke als politieke, en dan slechts eenvoudig zou navertellen wat hij, niet bij eigen ervaring, maar uit de mededeeling van anderen te weten was gekomen. Uit ons onderzoek, zoo ver het zich tot nog toe uitstrekt, is ons niets meer gebleken dan dat de auteur, èn om den stijl èn om den aard zijner berichten, met den heer van St. Aldegonde vergeleken mag worden. De identiteit van beiden moet nog worden bewezen. Het bewijs er van is gelegen in de vergelijking van het pamflet met de bekende geschriften van Marnix; inzonderheid met den Byencorf. Men zou meenen, dat het verschil van onderwerp tusschen het een en het ander alle vergelijking vruchteloos moest | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
maken. Maar de schrijver van het verhaal heeft tot verontschuldiging van het verzet zijner geloofsgenooten de dwaalleer en de misbruiken der pauselijke kerk besproken, en zich zoodoende op het gebied begeven, waarbinnen de Byencorf zich beweegt. Tot die gedeelten dient zich natuurlijk onze vergelijking te bepalen. Daarbij moeten wij nog wel in het oog houden, dat de Byencorf ironisch de verdediging levert der Roomsche leer en gebruiken, terwijl deze in ons pamflet openlijk worden aangevallen, hetgeen in den betoogtrant en in den toon der redeneering een aanmerkelijk verschil moet maken. Desniettemin blijft de overeenkomst op vele plaatsen groot en treffend genoeg. Over de vereering der beelden en der heiligen, die zij voorstellen, wordt uit den aard der zaak in beide geschriften uitvoerig gehandeld, en wel geheel op dezelfde wijs. Wie herinnert zich niet, hoe de Byencorf de Santen en Santinnen met de heidensche heroën en halfgoden, hun attributen met die der Romeinsche godheden, hun beelden met de afgodsbeelden vergelijkt; hoe hij uitweidt over hun rijkdom en opschik en over den eeredienst, waarmee de geloovigen zich hun gunst verwerven; hoe hij de theologische quaestie bespreekt, of de dienst der heiligen ‘doulie’ of ‘latrie’ moet heeten? Welnu, dit alles vinden wij in ons pamflet terug. Maar ik wil den lezer zelven laten oordeelen. Daartoe plaats ik in twee kolommen naast elkander de invective van het pamflet en de overeenkomstige redeneering van den ByencorfGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
Hier volgen dan, in den Byencorf en in het pamflet, dezelfde acht regels: ‘Balsamus et munda cera’ etc. Het komt mij overbodig voor, althans over het stuk van de vereering van heiligen en beelden, nog meer proeven van overeenkomst aan te halen. Maar om te toonen, dat de overeenstemming zich daartoe niet uitsluitend bepaalt, laat ik nog twee voorbeelden van anderen aard volgen:
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
In het pamflet wordt hierbij op den kant geciteerd ‘Ca. dilectis fratribus causa 12, q. 1’. In den Byencorf wordt het hoofdstuk in zijn geheel uitgeschreven.
Mij dunkt, een ieder, die het bovenstaande nauwkeurig nagegaan heeft, zal erkennen, dat zoo veel overeenkomst niet toevallig kan zijn. Maar ik voorzie nog een tegenwerping. De Byencorf (zal men zeggen) is twee jaren na het pamflet verschenen; kan dit de overeenkomst tusschen beide niet voldoende verklaren? Kan Marnix het pamflet, dat hij in alle geval gelezen moet hebbenGa naar voetnoot3), niet hebben geplunderd en nagevolgd? In zijn tijd vooral was het opnemen en zich toeëigenen van wat men vond, zoo het maar te pas kwam, nog meer dan tegenwoordig gebruikelijk en geoorloofd. Volmaakt waar. Maar ik vraag op mijn beurt: | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
is Marnix de man om anderen na te volgen, hij de meest oorspronkelijke schrijver, dien men zich denken kan? En vergis ik mij, of spreekt in de plaatsen, die ik uit het pamflet heb aangehaald, dezelfde ironie, dezelfde verontwaardiging en wreede spotlust, die aan den Byencorf zijn eigenaardig karakter geeft? Er bestaat echter nog een ander, een afdoend middel van bewijs. De Byencorf kan het pamflet hebben nagevolgd; maar het pamflet kan geen gebruik hebben gemaakt van het onuitgegeven tractaat van Marnix Van de Beelden. Indien er tusschen die twee geschriften een soortgelijke overeenkomst bestaat als wij tusschen de Vraye Narration en den Byencorf hebben opgemerkt, dan is naar mijn oordeel mijn stelling bewezen, en moet Marnix als de auteur van al die drie vertoogen erkend worden. Dit bewijs nu zal eerst te leveren zijn, als de verhandeling Van de Beelden door den druk gemeen zal zijn gemaakt. Voorloopig echter ben ik reeds nu in staat iets te geven, wat althans bij mij allen twijfel wegneemt. Te Water, die het tractaat van den toenmaligen bezitter, Van Citters, te leen had gehad, heeft er eenige regels uit meegedeeld in zijn Verbond der EdelenGa naar voetnoot1). Daarin weerlegt Marnix de beschuldiging, tegen de predikanten ingebracht, als hadden zij het gepeupel tot den beeldenstorm aangezet, juist met dezelfde redeneering als de schrijver der Vraye Narration; en evenals deze schrijft hij het afwerpen der ergerlijke beelden aan den onberaden en vurigen ijver van het volk toe, dat toonen wilde hoe innig het de aloude afgoderij verfoeide. Ik houd mij verzekerd, dat de overeenkomst zich niet tot deze ééne plaats zal bepalen; ik meen mij te herinneren, dat ik in het tractaat, toen ik het een paar jaren geleden bij gelegenheid der verkooping vluchtig heb doorgelezen, nog meer heb gevonden wat ook in de Vraye Narration voorkomt. Het staat mij voor, dat ook daar, even als in ons pamflet, het bedrijf der beeldenstormers gerechtvaardigd wordt met de voorbeelden van godvruchtige en heilige mannen uit den Bijbel en de kerkhistorie, die eveneens zonder machtiging der overheid beelden omvergeworpen en vernield hadden; en dat daar insgelijks tegenover het verbreken der beelden door de ijverige Protestanten, het verbranden der levende beelden Gods, der protestantsche martelaars, door de katholieke geloofsvervolgers wordt gesteld; evenals wij in het | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
pamflet lezen: ‘Dieu mesme prononce que l'homme est fait à son image, cependant ils ne feront pas conscience de brusler à petit feu l'image de Dieu, reluissant en un homme doué de raison et d'intelligence’. - Maar ik wil niet te veel op mijn geheugen afgaan en liever mijn oordeel nog opschorten, te liever nu toch het vooruitzicht bestaat, dat de uitgaaf, die ons is toegezegd, weldra allen twijfel zal doen ophouden. (Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterk., 1867, blz. 36 vlg.) |
|